Vechten voor Linda - Vader Tjapko vecht al vijf jaar tegen Bureau Jeugdzorg Groningen voor zijn dochter
KRO Brandpunt Actualiteitenprogramma, Datum uitzending: 27-02-2011 22:15
http://brandpunt.kro.nl/uitzendingen/2011-02-27/linda/index.aspx
http://player.omroep.nl/?aflID=12205441
Als je in grote persoonlijke problemen belandt, is er een kans dat je kinderen tijdelijk uit huis worden geplaatst. En hoe langer dat duurt, hoe groter de kans dat je je kinderen nooit meer terugkrijgt.
In KRO Brandpunt het verhaal van Tjapko. Vijf jaar geleden krijgt hij een dochter, Linda. Maar al vrij snel na haar geboorte ontstaan er problemen. Ze wordt tijdelijk in een pleeggezin geplaatst, tegen de zin van vader Tjapko. Vier jaar is hij in gevecht met de instanties om Linda terug te krijgen. Tevergeefs. Het zou niet meer in het belang van het kind zijn om haar weer uit het pleeggezin te halen. Een verhaal over de wanhoop van een vader, die verstrikt raakt in de bureaucratische molens van Jeugdzorg.
Uitgebreid interview met Marc Scheffers, de advocaat van Tjapko, vader van Linda
http://gemi.st/12292118
Marc Scheffers, advocaat van Tjapko, de vader van Linda.
Uitgebreid interview met Mariëlle, de huidige vrouw van Tjapko, vader van Linda
http://gemi.st/12229907
Reactie Bureau Jeugdzorg Groningen
http://brandpunt.kro.nl/uitzendingen/2011-02-27/linda/doc.aspx
In reactie op het item van Brandpunt schreef bureau Jeugdzorg Groningen deze brief (Word-document). De brief is van een eerdere datum omdat het tv-item eerder was gepland dan het is uitgezonden.
Reactie van BJZ Groningen in verband met de uitzending van Brandpunt d.d.13 februari 2011
Wie jeugdzorg nodig heeft, komt terecht bij Bureau Jeugdzorg. Deze bureaus zijn door de overheid aangewezen als de toegangspoort tot een groot deel van de jeugdzorg in Nederland. Want iedereen heeft recht op jeugdzorg, maar welke zorg past het beste bij haar of zijn hulpvraag? Dat beoordelen de deskundigen van Bureau Jeugdzorg. Ze bekijken of ze de juiste hulp in huis hebben of verwijzen door naar een andere organisatie. Welke hulp het beste past, staat in het 'indicatiebesluit'. Daarmee kunnen jongeren en hun opvoeders hun recht op jeugdzorg verzilveren.
Kinderrechter
Maar Bureaus Jeugdzorg doen meer. Zij voeren maatregelen uit die door de kinderrechter zijn opgelegd. De rechter kan besluiten dat kinderen of jongeren bescherming nodig hebben. Ze komen dan via Bureau Jeugdzorg onder toezicht of voogdij. Dit is ook van toepassing in de geschetste situatie van Brandpunt op 13 februari 2011. Organisaties in de jeugdzorg hebben te maken met privacy gevoelige informatie. Daar zijn we ons terdege van bewust. Voor deze organisaties gelden de privacyregels uit de Wet op de jeugdzorg. In deze wet staan o.a. regels voor het inzagerecht en het verstrekken van gegevens aan derden. Zonder te veel op details in te gaan, kan wel gezegd worden dat in de door Brandpunt geschetste situatie sprake is van een beslissing van een kinderrechter.
Jeugdzorg is precies wat het woord zegt: zorg voor de jeugd. Zorgen dat jongeren veilig en onbekommerd kunnen opgroeien. Jeugdzorgorganisaties helpen jongeren en hun ouders daarbij. Dat kan op heel veel manieren gebeuren: thuis of in een instelling, kort of lang, individueel of als gezin. Soms krijgen jongeren de hulp vrijwillig, soms komt de kinderrechter er aan te pas, zoals ook in deze situatie.
Bureau Jeugdzorg Groningen begrijpt dat het voor ouders moeilijk kan zijn, als beslissingen over de toekomst van hun kind door anderen dan zijzelf genomen worden. Wij garanderen dat de veiligheid en de ontwikkelingsbehoefte van betrokken meisje, altijd centraal heeft gestaan en nog steeds staat.
zondag, februari 27, 2011
732. Vechten voor Linda (Video KRO-Brandpunt) - Vader Tjapko vecht al vijf jaar tegen Bureau Jeugdzorg Groningen voor zijn dochter
Gepost door
Peter Tromp (Fathercare)
op
zondag, februari 27, 2011
0
reacties
732a. Jongenscrisis in het onderwijs (ROA-rapport, januari 2011) - Gefeminiseerde overleg- en praathuiscultuur in 'Studiehuis' van voortgezet onderwijs gaat ten koste van onderwijsprestaties van jongens
Gerelateerd artikel:
- Jongenscrisis in het onderwijs (ITS rapport, juni 2010) - Achterstand jongens in voortgezet onderwijs nog steeds niet aangepakt (KRO - Brandpunt), Vaderkenniscentrum, 13 februari 2011, http://vaderkenniscentrum.blogspot.com/2011/02/718.html
Bron: VPRO Buitenhof, zondag 27 februari 2011
De jongens haken af
Het aantal jongens op het vwo daalt en de prestaties van jongens op havo en vwo nemen ook af: jongens blijven vaker zitten dan meisjes en ze halen ook minder vaak hun diploma. Dit blijkt uit onderzoek van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt. Door de invoering van de Tweede Fase kwam er minder nadruk te liggen op rekenen en analytische vaardigheden, en meer op zelfstandig leren. Die veranderingen blijken voordelig voor meisjes en nadelig voor jongens. Grote vraag is dus: hoe kan het onderwijs worden aangepast zodat jongens weer beter presteren zonder de meisjes te benadelen. Daarover een debat met Saskia Grotenhuis (Openbare Schoolgemeenschap Bijlmer Amsterdam) en Martin van den Berg (Christiaan Huygens College Eindhoven).
Video
Links
- Buitenhof over het puberende brein
- Site Christiaan Huygens College Eindhoven
- Site Openbare Schoolgemeenschap Bijlmer
- Researchcentrum ROA : 'Waarom meisjes het beter doen'.
Meisjes profiteren meer van Tweede Fase dan jongens
Bron: Universiteit van Maastricht - 22 februari 2011
Meisjes profiteren meer dan jongens van de onderwijsvernieuwingen van de afgelopen vijftien jaar, waaronder de invoering van de tweede fase. De beoogde doelstelling, namelijk een betere aansluiting van middelbaar naar voortgezet onderwijs, is volgens gediplomeerden van het voortgezet onderwijs zeker gerealiseerd. Maar omdat de nadruk tegenwoordig sterker ligt op vaardigheden waarin meisjes beter zijn dan jongens, profiteren zij relatief meer van de verbeterde aansluiting. Dat concludeert het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) van de Universiteit Maastricht, in het rapport ‘Schoolsucces van jongens en meisjes in het HAVO en VWO: waarom meisjes het beter doen’, dat vandaag gepresenteerd wordt.
Sinds halverwege de jaren negentig zijn er meer meisjes dan jongens in het VWO. In de afgelopen tien jaar is het verschil bovendien behoorlijk toegenomen (van 14.700 jongens en 17.000 meisjes in 1998 tot 19.000 tegenover ruim 22.500 meisjes in 2008) en ook in het HAVO rukken de meisjes op ten opzichte van de jongens. Dit ROA-rapport onderzoekt welke rol de recente onderwijsvernieuwingen hierin hebben gespeeld, en of het effect van de onderwijsvernieuwingen verschilt voor jongens en meisjes. Deze laatste vraag wordt hiermee voor het eerst beantwoordt.
En het antwoord is: ja. Door de invoering van de tweede fase (in 1998) zijn vaardigheden die meisjes beter liggen belangrijker geworden. Denk aan zelfstandig of in groepsverband leren, zelfstandig informatie verzamelen en taken zelf plannen; vaardigheden die in actieve leeromgevingen belangrijk zijn. Zodoende zijn meisjes dubbel bevoordeeld. Op de eerste plaats wordt er van hen gevraagd om op een manier onderwijs te volgen waar zij geschikter voor zijn dan jongens en worden vaardigheden belangrijker die zij ook menen sterker te ontwikkelen. Ten tweede worden zij ook beoordeeld op deze vaardigheden waardoor ze eerder afhaken, terwijl de vaardigheden waarop ze zich minder inschatten (rekenvaardigheden, analytische vaardigheden) relatief minder belangrijk worden. “De balans wat betreft beoordelingscriteria lijkt daarom door te slaan in het voordeel van meisjes”, aldus senioronderzoeker Christoph Meng van het ROA.
Ook wat betreft de oorzaken van het teruggelopen aandeel jongens ten opzichte van het aandeel meisjes dat een VWO-diploma haalt, speelt de tweede fase een negatieve rol. De doorstroom van 5 HAVO naar 5 VWO is tijdens en vlak na de invoering van de tweede fase ernstig bemoeilijkt, vanwege de discrepantie tussen de uitstroom uit HAVO oude stijl en de instroomvoorwaarden in VWO nieuwe stijl. In 1998 ging nog 13% van de jongens en 7,5% van de meisjes onder de HAVO-gediplomeerden vanuit de HAVO naar het VWO. Vanaf het moment dat de tweede fase werd ingevoerd nam dit aandeel sterk af en bleef sindsdien veel lager: rond de 4 à 5% van de jongens en 3 à 4% van de meisjes gaat nog via de HAVO naar het VWO. Nadien heeft zich dat niet meer hersteld, mede omdat de alternatieve route van HAVO via een HBO-propedeuse naar een WO-opleiding aantrekkelijker is geworden.
Al met al hebben de onderwijsvernieuwingen volgens de gediplomeerden van het voortgezet onderwijs wel de beoogde doelstelling bereikt, namelijk een betere aansluiting met het hoger onderwijs. De onderzoekers suggereren als mogelijke verbetering voor de positie van jongens meer aandacht te besteden aan de voor de tweede fase belangrijke vaardigheden in de onderbouw. Een andere mogelijkheid is het beter balanceren van de criteria waarop leerlingen in de tweede fase worden beoordeeld en vaardigheden waarop jongens wat sterker zijn zwaarder te laten meewegen, om zo jongens en meisjes weer meer op een gelijkwaardige manier te beoordelen.
- Download hier het volledige rapport Universiteit van Maastricht over de achterstand van jongens in het onderwijs a.g.v. het zgn. 'Studiehuis' (de feministische 'praat- en overlegonderwijs'-constructie in het voortgezet onderwijs die ten koste gaat van het onderwijsniveau en de onderwijsprestaties)
Bron: 'Schoolsucces van jongens en meisjes in het HAVO en VWO: waarom meisjes het beter doen', Hoofdstuk 6, Johan Coenen, Chistoph Meng, Rolf van der Velden, Maastricht University, Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA), ROA-R-2011/2, januari 2011
Zowel in het HAVO als in het VWO zijn er in de afgelopen 10 jaar meer leerlingen gekomen. In het HAVO bedroeg de toename 19%, in het VWO 17%. In het VWO is de toename van leerlingen bij de meisjes echter sterker, met als gevolg dat de verhouding tussen jongens en meisjes in het VWO steeds ongelijker is geworden. In het HAVO was het aandeel jongens in 1998 met minder dan 45% erg laag, maar in de afgelopen 10 jaar is dit aandeel gestegen tot ruim 47%. In het VWO was het aandeel jongens in 1998 nog bijna 49%, in 2008 is dit aandeel teruggelopen tot ongeveer 46%. Er heeft zich dus een verschuiving van jongens van VWO naar HAVO voltrokken. Zowel in het HAVO als in het VWO is de verhouding tussen jongens en meisjes lager dan op basis van de populatie in Nederland is te verwachten (51% jongens tegenover 49% meisjes).
Een van de oorzaken van het teruggelopen aantal jongens dat een VWO-diploma behaalt, is het feit dat de doorstroom van 5 HAVO naar 5 VWO ernstig bemoeilijkt is tijdens en vlak na de invoering van de tweede fase, vanwege de discrepantie tussen de uitstroom uit HAVO oude stijl en de instroomvoorwaarden in VWO nieuwe stijl. In 1998 ging nog 13% van de jongens en 7,5% van de meisjes onder de HAVO-gediplomeerden vanuit de HAVO naar het VWO. Vanaf het moment dat de tweede fase werd ingevoerd nam dit aandeel sterk af en bleef sindsdien veel lager: rond de 4 à 5% van de jongens en 3 à 4% van de meisjes gaat nog via de HAVO naar het VWO. Nadien heeft zich dat niet meer hersteld, mede omdat de alternatieve route van HAVO via een HBO-propedeuse naar een WO-opleiding aantrekkelijker is geworden.
Wat betreft de vaardigheden die gediplomeerden bezitten zijn er grote verschillen tussen jongens en meisjes. Van de 11 vaardigheden die we onder de loep hebben genomen, blijken meisjes het beter te doen in 8 van deze vaardigheden, waaronder de 6 vaardigheden die belangrijker zijn geworden door de invoering van de tweede fase: zelfstandig werken, initiatief, communicatieve vaardigheden, samenwerken, studieplanning en informatie verzamelen en verwerken. Niet alleen zijn de meisjes beter in deze vaardigheden, door het grotere belang dat aan deze vaardigheden wordt toegekend in het onderwijs wordt het verschil tussen jongens en meisjes in hun niveau van sommige van deze vaardigheden ook nog groter. Zo werd in het HAVO het verschil groter bij de vaardigheden zelfstandig werken, initiatief, studieplanning en informatie verzamelen en verwerken. In het VWO werd het verschil groter bij de vaardigheden initiatief, communicatieve vaardigheden, samenwerken en studieplanning.
De invoering van de tweede fase – die vooral op verzoek van het hoger onderwijs heeft plaatsgevonden om de aansluiting tussen VO en het hoger onderwijs te verbeteren - heeft als gevolg gehad dat bepaalde vaardigheden belangrijker zijn geworden die jongens in mindere mate dan meisjes bezitten. Op deze manier zijn zij dubbel in het nadeel. Op de eerste plaats wordt er van hen gevraagd om op een manier onderwijs te volgen waar zij minder geschikt voor zijn dan meisjes en worden vaardigheden belangrijker die zij ook minder sterk ontwikkelen. Ten tweede worden zij ook beoordeeld op deze vaardigheden waardoor ze eerder afhaken, terwijl de vaardigheden waarop ze zich relatief sterk inschatten (rekenvaardigheden, analytische vaardigheden) relatief minder belangrijk worden. Uit de meest recente PISA-resultaten blijkt overigens ook dat jongens beter scoren in wiskunde dan meisjes (CITO, 2010). De balans wat betreft beoordelingscriteria lijkt daarom door te slaan in het voordeel van meisjes. Een mogelijke oplossing zou kunnen zijn meer aandacht aan de voor de tweede fase belangrijke vaardigheden te besteden in de onderbouw, maar dan zal het kennisniveau tegelijkertijd meer onder druk komen te staan. Een andere mogelijkheid is het beter balanceren van de criteria waarop leerlingen in de tweede fase worden beoordeeld en vaardigheden waarop jongens wat sterker zijn zwaarder te laten meewegen, om zo jongens en meisjes weer meer op een gelijkwaardige manier te beoordelen.
Meisjes profiteren dubbel van tweede fase
Bron: Stentor - Nieuws - Algemeen - Binnenland - Reageren - woensdag 23 februari 2011
Volledig ROA-rapport: 'Waarom meisjes het beter doen' (ROA)
MAASTRICHT – Meisjes profiteren dubbel van de tweede fase die sinds 1998 is ingevoerd in de hoogste klassen van havo en vwo. Meisjes zijn van nature beter in studievaardigheden die voor de tweede fase belangrijk zijn, zoals zelfstandig werken en plannen.
Daarnaast zijn de vaardigheden die jongens beter liggen, bijvoorbeeld analytisch denken, minder belangrijk geworden voor de eindbeoordeling.
„De balans in de beoordelingscriteria aan het eind van havo en vwo lijkt door te slaan in het voordeel van de meisjes”, stelt onderzoeker Christoph Meng van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) van de Universiteit Maastricht. Het ROA presenteert dinsdag de resultaten van een eerste landelijk onderzoek naar de redenen dat meisjes het de laatste tien jaar beter zijn gaan doen dan jongens in het voortgezet onderwijs.
Sinds halverwege de jaren negentig zitten er meer meisjes dan jongens op het vwo. Ook op de havo rukken de meisjes op. Zichtbaar wordt dat ook beduidend meer meisjes dan jongens havo en vwo met een einddiploma verlaten. Het ROA stelt dat de invoering van de tweede fase hier een negatieve rol in speelt, aangezien meisjes onmiskenbaar in het voordeel zijn ten opzichte van de jongens.
De onderzoekers vinden het noodzakelijk dat 'jongensvaardigheden' weer zwaarder gaan meetellen in het eindresultaat.
Meisjes profiteren ook meer van de verbeterde aansluiting van middelbaar op hoger onderwijs, één van de redenen voor de invoering van de tweede fase, aldus het ROA. Het onderzoekscentrum constateert in het rapport dat de overstap van 5 havo naar 5 vwo niet zo vaak meer voorkomt. Ongeveer 4 procent van de havo-gediplomeerden begint daar nog aan.
Dat komt onder andere omdat de alternatieve route naar de universiteit, namelijk via een hbo-opleiding naar een academische master, veel aantrekkelijker is geworden.
'Tweede Fase bevoordeelt meisjes meer dan jongens'
Bron: Nieuws.nl – Novum - binnenland - Uitgegeven op Dinsdag 22 februari 2011 om 16:43:45
(Novum) - Meisjes halen meer voordeel uit de onderwijsvernieuwingen van de afgelopen vijftien jaar dan jongens. Zij profiteren vooral van de invoering van de tweede fase. Dat blijkt uit een onderzoek van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) van de Universiteit Maastricht dat dinsdag is gepubliceerd.
Volgens de onderzoekers legt de zogeheten tweede fase meer nadruk op vaardigheden die meisjes beter liggen dan jongens, zoals zelfstandig plannen, informatie verzamelen en leren in groepsverband. Rekenvaardigheden en analytisch vermogen, waarin jongens een voorsprong hebben, zijn minder belangrijk geworden. "De balans lijkt door te slaan in het voordeel van meisjes", zegt een van de onderzoekers.
Er zijn al twintig jaar meer meisjes dan jongens in het vwo. Het verschil is het afgelopen decennium groter geworden. In 2008 zaten ruim 22.500 meisjes en 19 duizend jongens op het VWO, waar tien jaar geleden nog 14.700 jongens en 17 duizend meisjes waren.
Om de positie van jongens te verbeteren, zouden zij in de onderbouw meer getraind moeten worden op de vaardigheden die in de tweede fase belangrijk zijn, zeggen de onderzoekers. Ook het zwaarder laten meewegen van de vaardigheden waar jongens meer over beschikken, kan in het voordeel van deze jongens werken.
De tweede fase, die in 1998 is ingevoerd, speelt volgens de onderzoekers mee bij het dalende aantal leerlingen dat doorstroomt van 5 havo naar 5 vwo. De teruggang is ook te verklaren door de alternatieve route om vanuit de HAVO via een HBO-propedeuse naar een WO-opleiding te gaan.
De tweede fase is de benaming voor de in 1998 ingevoerde inrichting van de bovenbouw van het havo en vwo. Tijdens deze fase kunnen leerlingen een gedeeltelijk vaststaand vakkenpakket of 'profiel' kiezen. Het idee is dat leerlingen zelfstandiger werken dan voorheen.
Meisje profiteert dubbel van tweede fase
Bron: Reformatorisch Dagblad - ANP - Onderwijs - 23-02-2011
MAASTRICHT (ANP) – Meisjes profiteren dubbel van de tweede fase die sinds 1998 is ingevoerd in de hoogste klassen van havo en vwo.
Meisjes zijn van nature beter in studievaardigheden die voor de tweede fase belangrijk zijn, zoals zelfstandig werken en plannen, stelde onderzoeker C. Meng van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) van de Universiteit Maastricht gisteren.
Daarnaast zijn de vaardigheden die jongens beter liggen, bijvoorbeeld analytisch denken, minder belangrijk geworden voor de eindbeoordeling. „De balans in de beoordelingscriteria aan het eind van havo en vwo lijkt door te slaan in het voordeel van de meisjes”, aldus Meng.
Het ROA presenteerde gisteren de resultaten van een eerste landelijk onderzoek naar de redenen dat meisjes het de laatste tien jaar in het voortgezet onderwijs beter doen dan jongens.
Sinds halverwege de jaren negentig zitten er meer meisjes dan jongens op het vwo. Ook op de havo rukken de meisjes op. Beduidend meer meisjes dan jongens verlaten havo en vwo met een einddiploma.
Het ROA stelt dat de invoering van de tweede fase hier een negatieve rol in speelt, aangezien meisjes onmiskenbaar in het voordeel zijn ten opzichte van de jongens. De onderzoekers vinden het noodzakelijk dat ‘jongensvaardigheden’ zwaarder gaan meetellen in het eindresultaat.
Meisjes profiteren ook meer van de verbeterde aansluiting van middelbaar op hoger onderwijs, een van de redenen voor de invoering van de tweede fase, aldus het ROA.
Het debat in de gefeminiseerde linkse kerk:
VARA’s Joop-debat: Jongens en meisjes in aparte klassen
Bron: VARA - Joop.nl - Radio 1 - Reageer (2) - 22 februari 2011
Jongens en meisjes op de middelbare school moeten in gescheiden klassen geplaatst worden. Dat vindt oud docente Anne Rensen. Dirck van Bennekom, schoolbestuurder in de regio Nijmegen is tegen.
Jongens en meisjes moeten op de middelbare school gescheiden les krijgen, zegt oud-docente Anne Rensen, dat is beter voor beide. Maar gaan we dan terug naar de jaren vijftig?
- Lees het artikel van Anne Rensen op Joop
Laatste Reacties - Reageer
simon lagroht, wo 23 februari 2011 01:11
Mijn duit in het zakje uit eigen ervaring: Leraren gaan vaak veeel te langzaam door de stof heen waardoor je bijkans in slaap valt en niet meer oplet. Ik heb schriften waar alleen maar tekeningen in staan en dan nog haal je het jaar. Het zou mij niets verbazen als een hoop van die jongens veel beter zouden presteren als ze wat meer onder druk zouden worden gezet, geen begrip en geduld maar drillen die hap en ze geen lucht gunnen, zo moet het :-)
rose red, di 22 februari 2011 17:49
Jongens en meisjes apart op school? Voer dan ook de schooluniformen in, dan is iedereen gelijk gekleed, geen uitdagende tienertopjes, geen tatoo's zichtbaar, geen korte rokjes, geen spijkerbroeken wat op de heupen blijft hangen, geen dure merken schoenen, geen make up, kortom, dan pas krijg je de gillende hormonen stil.
m. - 24 februari 2011 12:04
Het is toch altijd weer hetzelfde....het onderwijs gaat hartstikke achteruit....en dhr. van Bennekom heeft het al weer over hoe het allemaal in Engeland en de VS loopt. WE ZIJN NIET DE VS!!!!!! We zijn Nederland en we kunnen hier ook wel op conclusies komen. Mevrouw heeft groot gelijk. Mijn zoon is in Nijmegen op school en zijn leerkrachten zijn 90% vrouwen!!! Hij ziet dat meisjes worden bevoordeeld. En hij is een goede leerling. Sowieso er wordt aan de verkeerde kant bespaard. Kleine klassen, en eindelijk maar een keer tegen de overheid in gaan!
rona - 22 februari 2011 13:35
Daar ben ik absoluut op tegen. Niet alle jongens zijn gelijk en ook niet alle meisjes zijn hetzelfde. Die groepen worden dan erg ongelukkig.
Haal jongens en meisjes uit elkaar
Bron: VARA - Joop.nl - Anne Rensen - Reageer (138) - 1952 x bekeken - 22 februari 2011
Geef jongens en meisjes gescheiden les, dan hebben ze minder last van gierende hormonen, vindt Anne Rensen
Zondagavond ging in het televisieprogramma Brandpunt een van de programmaonderdelen over het grote verschil in studiehouding en studieresultaten tussen jongens en meisjes in het middelbaar onderwijs. Men deed het voorkomen alsof dit pas sinds kort duidelijk was geworden.
Ik heb meer dan veertig jaar als docent in het middelbaar onderwijs lesgegeven, zowel aan alleen jongens als aan alleen meisjes en uiteraard het meest aan de ons al jaren bekende gemengde klassen. Mijn ervaring, en vervolgens mijn conclusie is, dat een gemengde school fantastisch is, maar dat je de seksen in het lokaal moet scheiden, wil je adequate studieresultaten krijgen.
Een groep van veertig meisjes werkt geconcentreerder en schiet harder op dan een groep van pakweg vijfentwintig jongens. Als je enkel jongens of meisjes hebt, kan je de aanpak, de lesmethoden en de studieadviezen veel beter toespitsen. Bovendien is in beide gevallen de rust groter, omdat de jongens en meisjes minder last hebben van gierende hormonen. Men zou zelfs verschillende roosters kunnen maken, want mijn ervaring leerde me, dat het eerste uur voor jongens meestal min of meer verspild was.
Geloof me, ik kan het weten. Als ik dit in gesprekken weleens opperde, werd ik vaak nogal vreemd aangekeken. Desondanks begrijp ik nog steeds niet, dat deze aanpak niet wordt onderzocht. Het kost weinig om de klassegrootte aan te passen aan de seksen. In het gemiddeld aantal leerlingen zal het niet uitmaken. De aanpak kan gedifferentieerder en het resultaat is vele malen bevredigender. Daarnaast is er voor en na school en in de pauzes nog ruimte genoeg voor alle contacten tussen jongens en meisjes.
Anne Rensen is oud-onderwijzer. Dinsdag om 11:45 uur gaat ze in De Gids FM op Radio 1 in debat met Dirck van Bennekom, schoolbestuurder. Luister hier het debat terug.
Laatste Reacties (138) - Reageer
Media-artikelenoverzicht
- Meisjes profiteren dubbel van tweede fase - De Stentor - 23 feb. 2011
- 'Tweede fase bevoordeelt meisjes meer dan jongens' - Trouw - 22 feb. 2011
- Meisjes profiteren meer van Tweede Fase dan jongens - Maastricht Aktueel - 22 feb. 2011
- Meisje profiteert dubbel van tweede fase - Reformatorisch Dagblad - 23 feb. 2011.
- Tweede fase dubbelgoed voor meisjes, slecht voor jongens - de Volkskrant - 22 feb. 2011
Gepost door
Peter Tromp (Fathercare)
op
zondag, februari 27, 2011
1 reacties
Labels: Achterstand, Gefeminiseerd onderwijs, Jongens in het onderwijs, Linkse kerk, Martin van den Berg, Praathuis, Praatonderwijs, ROA, Saskia Grotenhuis, Studiehuis, V.O.
woensdag, februari 23, 2011
728. Symposium in teken van kinderopvang in Nederland - Pedagoog Louis Tavecchio neemt afscheid van UvA
Symposium in teken van kinderopvang in Nederland
Bron: Universiteit van Amsterdam - Nieuws en Agenda - Gepubliceerd op 23 februari 2011
Prof dr. Louis Tavecchio neemt op 3 maart afscheid als bijzonder hoogleraar Kinderopvang aan de Universiteit van Amsterdam (UvA). Voor deze gelegenheid wordt een symposium georganiseerd met als centrale thema de kwaliteit van de kinderopvang en de rol die wetenschappelijk onderzoek, de kinderopvangbranche en ouders van jonge kinderen hierbij spelen.
Tavecchio blikt in zijn afscheidsrede terug op het onderzoek naar kinderopvang in Nederland. Daarbij zal hij onder andere aandacht besteden aan het belang van een goede opleiding van pedagogisch medewerkers in de kinderopvang, vanwege hun betekenis als een van de belangrijkste kwaliteitsbepalende factoren. Ook pleit hij voor meer experimenteel onderzoek in pedagogiek en kinderopvang, bijvoorbeeld in de vorm van interventies ter verbetering van de pedagogische kwaliteit, en onderzoek naar de rol en mogelijk unieke bijdrage van (meer) mannen in de kinderopvang. Ten slotte maakt Tavecchio de balans op van internationaal longitudinaal onderzoek naar de langetermijneffecten van kinderopvang op de latere ontwikkeling van kinderen.
Verdere sprekers tijdens het symposium zijn Gert Boonekamp (voormalig bestuurslid Fie van der Hoop-fonds), Wolfgang Tietze (hoogleraar aan de Freie Universität Berlin), Anja Hol (directeur Humanitas), Gjalt Jellesma (voorzitter BOinK) en Jo Hermanns (UvA-hoogleraar). Zij gaan in op het centrale kinderopvangthema en de belangrijke bijdrage die Louis Tavecchio hieraan heeft geleverd.
Over Louis Tavecchio
Tavecchio is als hoogleraar altijd zichtbaar geweest in zowel het wetenschappelijke onderzoek als de praktijk van de kinderopvang en de landelijke media. Hij is de drijvende kracht geweest achter diverse empirische studies naar de kwaliteit van de Nederlandse dagopvang. Zo was Tavecchio penvoerder en coördinator van het Nederlands Consortium Kinderopvangonderzoek (NCKO), dat na de oprichting in 2002 verschillende studies heeft verricht naar de dagopvang voor nul- tot en met vierjarigen. Ook heeft hij door zijn colleges vele studenten (blijvend) weten te boeien voor onderzoek en kinderopvang als een relevant deelgebied van de pedagogiek. De continuering van de leerstoel voor kinderopvang onderstreept het belang van de kinderopvangsector en vormt tevens een erkenning voor Tavecchio's belangrijke werk op dit terrein.
Tijd en plaats
Het symposium vindt plaats op 3 maart 2011 in de Teekenzaal van Felix Meritis, Keizersgracht 324 in Amsterdam. Aanvangstijd is 14.00 uur.
UvA : Pedagoog Louis Tavecchio neemt afscheid van UvA
Bron: Werken in Kinderopvang - Geschreven door Administrator | woensdag, 23 februari 2011 19:30
Prof dr. Louis Tavecchio neemt op 3 maart afscheid als bijzonder hoogleraar Kinderopvang aan de Universiteit van Amsterdam (UvA). Voor deze gelegenheid wordt een symposium georganiseerd met als centrale thema de kwaliteit van de kinderopvang en de rol die wetenschappelijk onderzoek, de kinderopvangbranche en ouders van jonge kinderen hierbij spelen.
Tavecchio blikt in zijn afscheidsrede terug op het onderzoek naar kinderopvang in Nederland. Daarbij zal hij onder andere aandacht besteden aan het belang van een goede opleiding van pedagogisch medewerkers in de kinderopvang, vanwege hun betekenis als een van de belangrijkste kwaliteitsbepalende factoren. Ook pleit hij voor meer experimenteel onderzoek in pedagogiek en kinderopvang, bijvoorbeeld in de vorm van interventies ter verbetering van de pedagogische kwaliteit, en onderzoek naar de rol en mogelijk unieke bijdrage van (meer) mannen in de kinderopvang. Ten slotte maakt Tavecchio de balans op van internationaal longitudinaal onderzoek naar de langetermijneffecten van kinderopvang op de latere ontwikkeling van kinderen.
Verdere sprekers tijdens het symposium zijn Gert Boonekamp (voormalig bestuurslid Fie van der Hoop-fonds), Wolfgang Tietze (hoogleraar aan de Freie Universität Berlin), Anja Hol (directeur Humanitas), Gjalt Jellesma (voorzitter BOinK) en Jo Hermanns (UvA-hoogleraar). Zij gaan in op het centrale kinderopvangthema en de belangrijke bijdrage die Louis Tavecchio hieraan heeft geleverd.
Over Louis Tavecchio
Tavecchio is als hoogleraar altijd zichtbaar geweest in zowel het wetenschappelijke onderzoek als de praktijk van de kinderopvang en de landelijke media. Hij is de drijvende kracht geweest achter diverse empirische studies naar de kwaliteit van de Nederlandse dagopvang. Zo was Tavecchio penvoerder en coördinator van het Nederlands Consortium Kinderopvangonderzoek (NCKO), dat na de oprichting in 2002 verschillende studies heeft verricht naar de dagopvang voor nul- tot en met vierjarigen. Ook heeft hij door zijn colleges vele studenten (blijvend) weten te boeien voor onderzoek en kinderopvang als een relevant deelgebied van de pedagogiek. De continuering van de leerstoel voor kinderopvang onderstreept het belang van de kinderopvangsector en vormt tevens een erkenning voor Tavecchio's belangrijke werk op dit terrein.
Tijd en plaats
Het symposium vindt plaats op 3 maart 2011 in de Teekenzaal van Felix Meritis, Keizersgracht 324 in Amsterdam. Aanvangstijd is 14.00 uur.
Gepost door
Peter Tromp (Fathercare)
op
woensdag, februari 23, 2011
0
reacties
Labels: Bijzonder hoogleraar kinderopvang, Louis Tavecchio, UvA
woensdag, februari 16, 2011
721. Knelpuntennotitie 'Jeugdzorg en scheidingsgezinnen'
Vaderkenniscentrum, Maart 2011
Nederlandse Jeugdzorg brengt scheidingskinderen regelmatig in de knel.
Tien belangrijke knelpunten in de maatschappij en de regelgeving waardoor scheidingskinderen in de knel worden gebracht en Jeugdzorg vaker voor problemen zorgt dan dat ze die problemen oplost.
Inleiding:
Vaderkenniscentrum/SKO (verder aan te duiden met VKC|SKO) moet constateren dat er diverse met elkaar samenhangende knelpunten bestaan als gevolg van het huidige vaderexclusieve functioneren van de Nederlandse jeugdzorg t.a.v. gescheiden vaders en hun scheidingskinderen in eenoudergezinnen of nieuw-samengestelde gezinnen. Het VKC|SKO gaf daarom opdracht aan een werkgroep bestaande uit Alec Balledux, Martin Barto en Peter Tromp (voorzitter van VKC|SKO) om een breder eerste beeld te schetsen van de knelpunten in onder meer de Jeugdzorg zoals zij die waarneemt. Deze knelpuntennotitie wordt door het VKC|SKO onderschreven. Enkele van de knelpunten heeft Alec Balledux al eerder in zijn mail van 8 februari 2011 bij de Tweede Kamer Commissie Jeugdzorg naar voren gebracht en deze mail wordt eveneens door het VKC|SKO onderschreven.
Het VKC|SKO overhandigt deze eerste knelpuntennotitie gezien de lopende politieke discussies over de toekomst van de Nederlandse jeugdzorg aan de Commissie Jeugd en Gezin en is voornemens om ook de oplossingen aan te dragen voor de gesignaleerde knelpunten maar acht het van belang u nu reeds over deze knelpunten te informeren. Deze notitie komt ook op de site van het VKC|SKO en wordt daarmee openbaar gemaakt.
Toelichting vooraf: Waar in de tekst van de knelpuntennotitie vanaf de knelpunten 3 en verder gerefereerd wordt aan ‘moeders’ dan wel ‘vaders’ is de meest voorkomende situatie weergegeven. Het kan in sommige situaties ook andersom zijn. Na de opsomming van de knelpunten volgt een toelichting.
De knelpunten zelf.
1. Steeds meer kinderen hebben door achterlopende wetgeving alleen een moeder met ouderlijk gezag waardoor het kind in scheidingssituaties onnodig veel risico loopt de zorg en opvoeding van de vader te moeten gaan missen. Meer dan de helft van de clientèle van Jeugdzorg bestaat uit scheidingskinderen wonend bij de moeder.
2. Er is een maatschappelijk verkeerd beeld van mishandelende ouders, waarbij de vader wordt beschouwd als de ouder die kinderen het vaakst mishandelt. Dit komt omdat in de media uitsluitend aandacht is voor zwaar fysiek geweld. De meeste mishandelingen, waaronder ook geestelijke mishandeling en verwaarlozing, vinden door moeders plaats.
3. Ouderverstoting en oudervervreemding worden niet als een vorm van geestelijke kindermishandeling beschouwd, noch in de toepassing van het strafrecht noch in de Jeugdzorg dat veel moeders alleen maar ondersteunt in deze vorm van kindermishandeling.
4. Er zijn geen expliciete en objectieve criteria in de Wet rond de toekenning, instandhouding en effectuering van omgang als specifieke invullingsvorm van de wettelijke verdeling van zorg- en opvoedtaken tussen de beide ouders na een scheiding in het zogenaamde ouderschapsplan. 'In het belang van het kind' wordt te vaak vertaald naar 'in het belang van moeder'. Dat is maar al te vaak juist niet in het belang van het kind.
5. Bij Bureaus Jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming en binnen het familierecht wordt niet aan waarheidsvinding gedaan. Beslissingen worden genomen op basis van onderbuikgevoelens, leugens, roddel en achterklap.
6. Er is daarbij een groeiende groep van calculerende moeders die met valse beschuldigingen van incest en/of mishandeling en met hulp van instellingen en kwakzalvers de kinderen hun vader ontnemen hetgeen zelfs vaak door de overheid wordt gefinancierd middels rechtsbijstand.
7. Zorgmeldingen van vaders worden door Jeugdzorg vaak terzijde gelegd.
8. Kinderen worden in sommige provincies onnodig uithuis geplaatst (UHP). De kans op een UHP varieert per provincie afgerond tussen de 25 en 80%. Er zijn perverse financiële prikkels in de Jeugdzorg die daarbij een rol spelen.
9. Als kinderen een UHP krijgen is dat meestal vanuit een situatie dat het kind alleen met zijn moeder woont. Er wordt niet gekeken of het kind beter bij vader af is maar het kind wordt bijna altijd direct bij pleegouders of in een tehuis gestopt.
10. Het klachteninstrument binnen Jeugdzorg is niet effectief.
Toelichting:
1. Steeds meer kinderen hebben door achterlopende wetgeving alleen een moeder met ouderlijk gezag waardoor het kind in scheidingssituaties onnodig veel risico loopt de zorg en opvoeding van de vader te moeten gaan missen. Meer dan de helft van de clientèle van Jeugdzorg bestaat uit scheidingskinderen wonend bij de moeder.
In het komend decennium zal zonder wettelijke aanpassing de helft van de kinderen geen twee maar slechts één ouder met ouderlijk gezag hebben. Kinderen behoren bij geboorte het recht te hebben op twee gelijkwaardige ouders en dat kan alleen als vaders ook direct medegezag krijgen als ze hun kind erkennen. De huidige wettelijke obstakels voor vaders om medegezag te krijgen (eerst juridisch het recht op erkenning en daarna afzonderlijk ook nog eens op gezag af moeten dwingen; het toelaten van valselijke geboorteaangiftes) zijn niet in het belang van het kind en lijken alleen te willen benadrukken dat moeders wil in Nederland de enige wet is die er toe doet.
2. Er is een maatschappelijk verkeerd beeld van mishandelende ouders, waarbij de vader wordt beschouwd als de ouder die kinderen het vaakst mishandelt. Dit komt omdat in de media uitsluitend aandacht is voor zwaar fysiek geweld. De meeste mishandelingen, waaronder ook geestelijke mishandeling en verwaarlozing, vinden door moeders plaats.
Dit verkeerde beeld leidt ook tot de huidige kromme wetgeving waarbij (zeker ongehuwde) vaders op een achterstand worden gezet. Kindermishandeling door vaders komt juist minder vaak voor dan de veel vaker voorkomende en geruislozere kindermishandeling door moeders, die weinig aandacht van de media trekt. Ondanks de ons inziens misleidende conclusies in de recente WODC/van Montfoort rapportage onder het beperkte aantal van politie-aangiften van kindermishandeling, blijkt uit de veel massalere meldcijfers van kindermishandeling bij de Nederlandse AMK’s al jarenlang dat het juist 2,5 keer zo vaak moeders dan vaders zijn, die hun kinderen mishandelen en/of verwaarlozen. Dit wordt ook in internationaal onderzoek bevestigd. Daarnaast blijkt uit de (inter)nationale literatuur en het (inter)nationale onderzoek naar kindermishandeling dat eenoudergezinnen en stiefgezinnen een vergroot risico op kindermishandeling hebben. Maar gezien het bestaande verkeerde maatschappelijke beeld worden bij een OTS vaders al snel buiten beeld gebracht door Jeugdzorg.
3. Ouderverstoting en oudervervreemding worden niet als een vorm van geestelijke kindermishandeling beschouwd, noch in de toepassing van het strafrecht noch in de Jeugdzorg dat veel moeders alleen maar ondersteunt in deze vorm van kindermishandeling.
Niet alleen wordt oudervervreemding door moeders niet bestraft, het wordt zelfs door rechters beloond want deze rancuneuze moeders indoctrineren eerst ongestraft hun kind, daarna wordt in een kort gesprek met het geïndoctrineerde kind door de rechter het kind en de vader de omgang ontzegt 'in belang van het kind'. Nederland riskeert dezelfde tik op de vingers als die Duitsland van het Europees Hof voor de rechten van de mens kreeg. Kinderen in Nederland worden in het geheel niet beschermd tegen oudervervreemdende moeders. Oudervervreemding is als geestelijke kindermishandeling op zich strafbaar, het dient dan ook vervolgd te worden en te leiden tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van het kind om die daartegen te beschermen.
4. Er zijn geen expliciete en objectieve criteria in de Wet rond de toekenning, instandhouding en effectuering van omgang als specifieke invullingsvorm van de wettelijke verdeling van zorg- en opvoedtaken tussen de beide ouders na een scheiding in het zogenaamde ouderschapsplan. “In het belang van het kind” wordt te vaak vertaald naar “in het belang van moeder”. Dat is maar al te vaak juist niet in het belang van het kind.
Het criterium `In het belang van het kind´ zet de deur open voor willekeur. In het belang van het kind wordt bovendien al snel uitgelegd dat er rust moet komen voor de kinderen in de omgang die door de moeder wordt verstoord omdat ze daar alle ruimte voor krijgt in zowel wetgeving als door Jeugdzorg. Het gebrek aan expliciete objectieve criteria om de omgang te ontzeggen zorgt voor veel procedures, oudervervreemding, valse beschuldigingen en vooral veel kinderleed.
5. Bij Bureaus Jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming en binnen het familierecht wordt niet aan waarheidsvinding gedaan. Beslissingen worden genomen op basis van onderbuikgevoelens, leugens, roddel en achterklap.
In plaats van onderzoeken door ter zake kundigen (BIG ingeschreven) wordt afgegaan op geruchten, onderbuikgevoelens van betrokkenen of zelfs kwakzalvers. De bepalingen voor onderzoeken rond externe deskundigen (opgenomen in de Normen 2000) waren recent nog bijna in alle stilte gesneuveld. De kwaliteit van de informatie speelt nauwelijks een rol om vergaande beslissingen te nemen en in Jeugdzorg wil men dat simpelweg ook niet.
Recent oordeelde de Nationale Ombudsman in rapport 20110015 dat in de Jeugdzorg wel degelijk zoveel mogelijk aan waarheidsvinding gedaan dient te worden:
“De stelling van de Raad voor de Kinderbescherming of van Bureau Jeugdzorg dat er niet aan waarheidsvinding wordt gedaan, is geen vrijbrief om de mening van één van de strijdende partijen zonder verifiëring in de rapportages op te nemen. Van instanties als Bureau Jeugdzorg en de Raad wordt een meer actieve houding verwacht. Indien zij een verklaring belangrijk vinden om daarmee een bepaalde beslissing te rechtvaardigen dan moet zoveel mogelijk de ware toedracht worden onderzocht. Alleen de beweringen die getoetst zijn kunnen als feiten in de rapportages worden opgenomen zodat de rechter zich daarover een gemotiveerd oordeel kan vormen.”6. Er is daarbij een groeiende groep van calculerende moeders die met valse beschuldigingen van incest en/of mishandeling en met hulp van instellingen en kwakzalvers de kinderen hun vader ontnemen hetgeen zelfs vaak door de overheid wordt gefinancierd middels rechtsbijstand.
Knelpunten 4 en 5 lokken valse beschuldigingen uit. De kokervisie van veel organen zoals de politie maakt het mogelijk dat veel vaders eerst ten onrechte worden vastgezet of opgepakt, soms in bijzijn van hun kinderen. Iedereen moet dan haast wel denken dat er wat aan de hand is. Soms is pas na jaren het onderzoek gereed en blijkt dat er een valse beschuldiging achter zit die echter onbestraft blijft. Vader en kinderen beschadigd en de rancuneuze moeder krijgt op zijn hoogst een mondelinge berisping. De politie zou bij aangiftes binnen afhankelijkheidsrelaties ambtshalve een onderzoek dienen te doen naar valse aangifte. Valse beschuldigingen vormen daarnaast een van de ernstigste vormen van (geestelijk) huiselijk geweld, aan de vaststelling waarvan consequenties verbonden dienen te worden.
7. Zorgmeldingen van vaders worden door Jeugdzorg vaak terzijde gelegd.
Gescheiden vaders die zich oprecht zorgen maken over hun kinderen lopen tegen een gesloten deur bij Jeugdzorg. Meldingen bij het AMK zijn vaak tevergeefs. Zeker als het om geestelijke kindermishandeling gaat zoals verwaarlozing of oudervervreemding.
8. Kinderen worden in sommige provincies onnodig uit huis geplaatst (UHP). De kans op een UHP varieert per provincie afgerond tussen de 25 en 80%. Er zijn perverse financiële prikkels in de Jeugdzorg die daarbij een rol spelen.
Er is volstrekt geen landelijk beleid en bijna volkomen willekeur bij kinderbeschadigende uithuisplaatsingen. Terwijl de ene provincie in 25% van de OTS gevallen over moet gaan op een UHP, doet de andere provincie dat in liefst 80% van de gevallen waarmee een OTS dus bijna zeker ook een UHP impliceert. Hoewel een Savannah effect een rol kan spelen kan VKC|SKO zich niet aan de indruk onttrekken dat de perverse financiële prikkels (de beloning die een BJZ krijgt voor een UHP) een rol speelt. Een andere wijze van financiering zou naar de mening van VKC|SKO zeker bijdragen aan een meer maatschappelijk verantwoorde wijze van de totstandkoming van een UHP.
9. Als kinderen een UHP krijgen is dat meestal vanuit een situatie dat het kind alleen met zijn moeder woont. Er wordt niet gekeken of het kind beter bij vader af is maar het kind wordt bijna altijd direct bij pleegouders of in een tehuis gestopt.
Daarnaast is het opvallend, dat BJZ’s bij voorbaat vaders diskwalificeren om de zorg van de moeder over te nemen. De verificatie van de (on)mogelijkheid daarvan zou wettelijk verplicht dienen te zijn (amendement Voordewind maar dan ook voor de niet met het gezag belaste vader gezien knelpunt 1).
10. Het klachteninstrument binnen Jeugdzorg is niet effectief.
Klachtencommissies binnen Jeugdzorg functioneren niet altijd omdat er sprake is van keuring van eigen vlees. Als de klachten al gegrond worden verklaard dan wordt er geen opvolging aan gegeven door de teamleiders en de Raad van Bestuur en er wordt al helemaal niet van geleerd. Wat dan rest is een gang naar de Nationale Ombudsman maar dit kan onmogelijk als een effectief klachteninstrument worden beschouwd.
© Copyright 2011 Vaderkenniscentrum|SKO. Integrale overname met bronvermelding van deze knelpuntennotitie c.q. verwijzing daarnaar is zonder toestemming onzerzijds toegestaan.
Indien uw organisatie deze knelpunten wenst te onderschrijven dan verzoeken wij u dit per email aan ons op te geven.
Gepost door
Peter Tromp (Fathercare)
op
woensdag, februari 16, 2011
0
reacties
Labels: Alec Balledux, jeugdzorg, Knelpuntennotitie, Martin Barto, Peter Tromp, Tweede Kamer, vaderkenniscentrum
dinsdag, februari 15, 2011
720. Vrouwelijke partner van gescheiden vader schrijft aan Vaderkenniscentrum|SKO : ‘In een land als Nederland heeft een vader gewoon niets te vertellen.’
Toelichting vooraf:
Hieronder volgt de brief die de nieuwe vrouwelijke partner van een gescheiden vader aan Vaderkenniscentrum|SKO schreef over de omgang van haar partner als vader met zijn beide kinderen die bij moeder verblijven.
Daniëlle (*), de nieuwe partner van gescheiden vader Henk (*), beschrijft daarin wat Henk (*) als vader met een omgangsregeling met zijn beide kinderen (een zoontje en een dochter) bij de moeder van de kinderen overkomt. Daaruit blijkt dat er voor een gescheiden vader in Nederland eigenlijk nog steeds maar weinig verbeterd is.
Het verhaal is er een uit velen en de beschreven chicanes zijn voor Vaderkenniscentrum|SKO zeer herkenbaar als typerend voor de wijze waarop in Nederland veel gescheiden vaders tegemoet (kunnen) worden getreden door de moeders en ex-partners, die na een scheiding in het Nederlandse familierechtsysteem het hoofdverblijf over de kinderen hebben verkregen.
Op 15 februari 2011, schreef Daniëlle (*) het volgende aan Vaderkenniscentrum|SKO:
-----------------------------------------
Beste Peter (**),
Ik weet niet of wij ergens aan kunnen bijdragen, maar zal hierbij even aangeven waar wij mee zitten en te maken hebben.
Het gaat hier om de ex van mijn man en hun gezamenlijke twee kinderen. Wat onze grote frustratie in dit land is, is dat het een land voor moeders is. Zowel het rechtssysteem als scholen en andere instanties zijn alleen maar pro moeder. En als vader kan en mag je niets. Wij hebben te maken met een vrouw, die moeder is van twee kinderen, maar die in mijn ogen het woord moeder niet waard is. Nou denk je, dat is jullie kant van het verhaal. Maar hierbij geef ik een voorbeeld van hoe ze is.
De zoon zit op voetbal. Hij heeft niet echt een inspanning naar de sport, want hij traint maar een keer in de week. De andere keer wil hij spelen met vriendjes of iets anders. Dat hij op voetbal zit, is wederom door de moeder zo geregeld, en niet in overleg met de vader gegaan. Nu komt het. Vader heeft een beurs in Duitsland, en hierdoor haalt hij de kinderen niet vrijdagavond op maar zaterdagochtend. Op vrijdagavond om kwart over tien (geen tijd om te bellen) wordt er gebeld door de moeder. Ze spreekt de voicemail in dat de zoon wil voetballen en of de vader hem dan maar op haalt en met hem mee gaat naar de voetbal. Om tien over 12 heeft ze nog een sms gestuurd dat de vader nog niet had gereageerd en dat de zoon wil voetballen. Zaterdagochtend komt de vader aan de deur bij de moeder en daar staat de zoon in voetbalkleren. Vader zegt nog, gaat het wel door vanwege het weer. Moeder zegt ja. Vader stelt zoon de keus of voetballen of met de vader mee te gaan. Zijn dochter ziet hij trouwens geen eens. Die wordt blijkbaar weggehouden. Zoon kiest voetbal. Vader gaat naar huis terug. Weet wel dat dit een rit is van ruim 75 kilometer heen en 75 kilometer terug.
Nu denk je misschien, waarom gaat de vader niet mee naar het voetballen. Dit is wat er achter zat. De kinderen zijn naderhand zaterdagmiddag gebracht en hebben het werkelijke verhaal verteld.
De moeder heeft donderdag gevraagd aan de zoon, wil je voetballen. Wederom op vrijdag weer aan de zoon gevraagd wil je voetballen. Toen heeft ze pas gebeld om kwart over 10 naar de vader dat de zoon wil voetballen. Terwijl op teletekst om tien uur al stond dat het afgelast was. Daarna heeft ze om 10 over twaalf een sms gestuurd, omdat ze nog geen reactie had gehad. Die zelfde avond is er om elf uur op de site van de voetbalvereniging gezet dat alles is afgelast. Zaterdagochtend vraagt de zoon nog aan de moeder gaat het wel door. Ja, zegt ze. Want ze had nog op de site gekeken. Ze laat de zoon zijn voetbalkleren aan trekken en laat hem klaar staan bij de deur voor zijn vader. Die hem op dat moment een keus voorlegt.
Het hele verhaal is dus in scene gezet door een moeder die het woord moeder niet waard is. En dit is maar een voorbeeld zo hebben we er nog meer. Maar je kunt als vader niets. Ja, een rechtszaak aanspannen, en een berg geld (geld wat we ook niet hebben) kwijt zijn, en er nog niet mee opschieten. Want in dit land ben je als moeder zo machtig. Terwijl er juist moet gekeken worden naar de situatie en niet bij voorbaat de moeder het voordeel van de twijfel geven.
Want waar het om gaat is dat van de gemiddeld 30 dagen die een maand heeft de kinderen er 26 dagen bij hun moeder zijn en maar 4 bij hun vader. En deze 4 dagen is ze zo aan het verpesten elke keer, dat de kinderen onderhand niet meer willen komen. Uitgerekend in die 4 dagen dat de kinderen bij hun vader zijn plant de moeder zonder overleg activiteiten in voor de kinderen. Want als de kinderen bij hun vader zijn, wil je als vader dat ze ook zelf iets (kunnen) opbouwen. En contacten opdoen. Dus hadden we die zaterdag, waarop dit heeft plaats gevonden, voor de kinderen al geregeld om met vriendjes te spelen. En dat ging nou ook weer niet door alleen maar omdat de moeder de vader wil pesten of dat ze gewoon wil laten zien wat ze voor macht heeft over de kinderen ten over staan van de vader.
Het gaat er daarbij niet om dat de vader niet naar het voetbal wil. Dat is niet zo, als de moeder wat meer overleg had gehad en dat je ziet dat de zoon ook echt heel graag wil voetballen dan had je als vader natuurlijk geprobeerd om in het belang van je kind af en toe wel met hem naar de voetbal te gaan. We hebben natuurlijk ook met een grote afstand te maken tussen ons en waar de kinderen voornamelijk verblijven. Het is dus geen onwil van de vader en zeker niet om de moeder dwars te zitten. Maar wij hebben al zoveel gedaan in het verleden in het belang van de kinderen, dat het een keer ophoud als de moeder continue een beslag wil leggen op de paar dagen die de kinderen bij vader zijn. Ze zou juist blij moeten zijn dat ze bij vader het naar de zin hebben. Maar nee, deze moeder (een te groot woord voor haar) niet.
Ik heb er weleens over nagedacht om het allemaal op te schrijven en wie weet of iemand er een boek van wil maken en publiceren. Dit om mijn ervaringen kenbaar te maken en wie weet wordt er dan een keer wat gedaan door instanties. Maar eigenlijk ben ik nu op een punt dat ik nergens meer vertrouwen in hebt. En dat is heel erg. Want in deze situatie zijn geen winnaars alleen maar verliezers. Want ook al denkt de moeder hiermee een punt te maken. Zij is niet gelukkig. De kinderen krijgen steeds meer psychische klachten en zullen niet opgroeien als stabiele volwassenen. En de vader verliest zijn kinderen en hoopt dat als ze ouder zijn in gaan zien dat hun vader altijd eerlijk is geweest en alles heeft gedaan wat in zijn vermogen was om te zorgen dat het goed ging met de kinderen. Hij kan zich zelf in de spiegel aan kijken en zeggen dat hij over de moeder nog nooit iets kwaads heeft gezegd. Aan de andere kant kunnen ze dat niet zeggen.
Dus, dit is een beetje waarom we moedeloos worden van de situatie voor gescheiden vaders en de berichtgeving daarover. Er komt alleen maar informatie voorbij. Maar er verandert nooit eens iets concreets. En ook nooit eens iets positiefs met betrekking tot de positie van de gescheiden vader in onze samenleving.
Met vriendelijke groeten,
Daniëlle (*)
(*) De in de tekst gebruikte namen zijn wegens de privacy gefingeerd. De echte namen zijn bekend bij de redactie van deze website. Betrokkene gaf toestemming voor geanonimiseerde plaatsing van hun verdrietige ervaringen op de website van Vaderkenniscentrum|SKO.
(**) Peter Tromp is vrijwilliger/coördinator en luisterend oor van Vaderkenniscentrum|SKO
Nawoord
Wilt u ook uw ervaringen met de omgangsregeling met de kinderen bij hun moeder (of soms ook de vader) beschrijven? Schrijf ons dan op emailadres vaderkenniscentrum{at}gmail.com o.v.v. 'Mijn omgangservaringen voor de website van Vaderkenniscentrum|SKO'.
Beide ouders doen ertoe voor kinderen, ook na een scheiding. Uit de onderzoeksliteratuur blijkt onomstotelijk dat ook vaders voor hun kinderen erg belangrijk zijn, maar gescheiden vaders worden in het Nederlandse familierechtsysteem rechteloos en machteloos gemaakt om een zinvolle en betekenisvolle relatie met hun kinderen te kunnen onderhouden. Eindeloze en verdrietig makende chicanes door de moeder waarbij de kinderen verblijven zijn vaak hun deel.
Veel Nederlanders begrijpen echter vaak maar weinig van de vele problemen, de veelal vruchteloze (en ook geld verslindende) pogingen en de opofferingen en grote moeite die gescheiden vaders zich ondanks of dankzij het falende Nederlandse familierechtsysteem (moeten) getroosten om er toch - en soms maar voor een paar luttele en voor echt vaderschap ontluisterende toegemeten en steeds wisselende uurtjes in zo'n jeugdzorghok dat tegenwoordig 'omgangshuis' heet - te kunnen zijn voor hun kinderen die na een scheiding bij de omgangsfrustrerende moeder en ex-partner verblijven. Het onttrekt zich aan hun oog, is de ver van mijn bed show, of er wordt juist in stilte geleden en vaak niet over gesproken uit angst om het niet nog erger te maken.
Daarom is het belangrijk dat u wel schrijft over wat u overkomt bij uw inspanningen om er voor uw kinderen te kunnen zijn en de ervaringen die u daarbij opdoet, zodat anderen beter kunnen begrijpen dat hier nu ook eindelijk echt iets aan gedaan moet worden. Vaders doen ertoe. Echt!!
Gepost door
Peter Tromp (Fathercare)
op
dinsdag, februari 15, 2011
0
reacties
Labels: ervaringen met omgang, gescheiden vaders, Nieuwe partners
zondag, februari 13, 2011
718. Jongenscrisis in het onderwijs (ITS rapport, juni 2010) - Achterstand jongens in voortgezet onderwijs nog steeds niet aangepakt (KRO - Brandpunt )
Gerelateerd artikel:
- Jongenscrisis in het onderwijs (ROA-rapport, januari 2011) - Gefeminiseerde overleg- en praathuiscultuur in 'Studiehuis' van voortgezet onderwijs gaat ten koste van onderwijsprestaties van jongens, Vaderkenniscentrum, 27 februari 2011; http://vaderkenniscentrum.blogspot.com/2011/02/732a.html
Bron: KRO - Brandpunt, 13-02-2011
Waren het begin jaren 90 de meisjes die fors achterliepen op de jongens in het voortgezet onderwijs, nu zijn de rollen volledig omgedraaid. De cijfers liegen er niet om.
Jongens verlaten school vaker zonder diploma, ze zijn oververtegenwoordigd in het speciaal onderwijs, jongens blijven vaker zitten en presteren structureel onder hun niveau. Was de achterstand van de meisjes een sociologisch probleem, de huidige achterstand van de jongens is vooral een onderwijskudig probleem. De achterstand van meisjes leidde tot maatschappelijk debat en campagnes, maar een aanpak van de huidige achterstand van jongens blijft uit.
Aart Zeeman zoekt uit waarom niemand zich druk maakt over de stelselmatige achterstelling van jongens op de middelbare school.
Interview rector Joost van Rijn van het Lek en Linge-college
Bron: KRO-Brandpunt, 13-02-2011
Rector Joost van Rijn van het Lek en Linge-college vindt dat het huidige Nederlandse onderwijs jongens willens en wetens in de kou laat staan: “En de reflex die men overwegend heeft: ja maar die meisjes doen het toch goed. Ik hoor zelfs wel eens: dat is toch helemaal niet erg dat die jongens het minder goed doen. Terwijl ik denk van: dat zijn dezelfde mensen die het in de jaren tachtig ontzettend erg vonden dat die emancipatie van die meisjes zo moeizaam op gang kwam. Dan denk ik: 'Nu zou je het toch echt moeten aantrekken, want het is een verspilling van talent'.”
Interview met professor Jelle Jolles van de Vrije Universiteit
Bron: KRO-Brandpunt, 13-02-2011
'Meisjes kunnen leren van jongens. Dat ondernemende is iets waar onze samenleving ook behoefte aan heeft. Dus het is heel erg als jongens uitvallen. Jongens kunnen een voorbeeld zijn voor meisjes', zegt hoogleraar Jelle Jolles van de Vrije Universiteit. 'Meisjes kunnen op een al wat jongere leeftijd plannen en prioriteren. Zij staan open voor de kritiek van elkaar en van de leraar. Zij pakken dat op en maken daar een plan van. Jongens, die zijn speels, zijn minder goed in dat plannen.'
Rapport: De onderwijsachterstand van jongens
Bron: KRO-Brandpunt, 13-02-2011
Rapport: “De onderwijsachterstanden van jongens”
http://www.cool5-18.nl/publicatiesboIn sommige landen, waaronder Engeland en de Verenigde Staten, bestaat ongerustheid over het feit dat jongens in het onderwijs in een achterstandspositie dreigen te geraken. Ook in Nederland worden daarover zorgen geuit. Op verzoek van het Ministerie van OCW heeft het ITS daarom de onderwijspositie in kaart gebracht van jongens en meisjes in het primair onderwijs en de eerste vier jaren van het secundair onderwijs in Nederland. Daarbij is onder meer gebruik gemaakt van de gegevens van de eerste meting van COOL5-18 en diens voorloper het Prima-cohortonderzoek.
De resultaten laten zien dat er qua cognitieve competenties geen sekseverschillen zijn; die zijn er wel wat de niet-cognitieve competenties betreft, waarbij jongens met name qua gedrag en werkhouding ongunstiger scoren. Jongens nemen ook op de meeste onderdelen van de schoolloopbaan een minder gunstige positie in dan meisjes.
Het rapport van dr. Geert Driessen en dr. Annemarie van Langen (2010) De onderwijsachterstand van jongens. Omvang, oorzaken en interventies kan worden gedownload door hier (pdf) te klikken.
Conclusies en samenvatting - De onderwijsachterstand van jongens - Omvang, oorzaken en interventies
Volledig rapport: http://www.cool5-18.nl/pdf-bestanden/De%20onderwijsachterstand%20van%20jongens.pdfGeert Driessen
Annemarie van Langen
M.m.v. Hetty Dekkers & Sanne Elfering
ITS – Radboud Universiteit Nijmegen, Juni 2010
Managementsamenvatting
Het ITS heeft in dit rapport de onderwijspositie van jongens in vergelijking tot die van meisjes geïnventariseerd, zowel qua cognitieve competenties, niet-cognitieve competenties als schoolloopbanen en zowel in het primair onderwijs als in de eerste jaren van het voortgezet onderwijs in Nederland en enkele andere landen. Deze inventarisatie is een update van de trendstudie die het ITS in 2006 heeft uitgevoerd naar nationale en internationale verschillen in schoolprestaties en onderwijsloopbanen van jongens en meisjes. De aanleiding voor deze update wordt gevormd door recente berichten in de media dat de onderwijsachterstand van jongens ten opzichte van meisjes de laatste jaren groter zou zijn geworden. Hierover zijn in de Tweede Kamer vragen gesteld, waarna de staatsecretarissen voor primair onderwijs en voor voortgezet en beroepsonderwijs eind 2009 toegezegd hebben om onderzoek te laten doen naar de onderwijspositie van jongens.
Op grond van de uitgevoerde inventarisatie kunnen de volgende conclusies worden getrokken over het bestaan van een onderwijsachterstand van jongens:
- In termen van cognitieve competenties is in Nederland er geen sprake van een systematische achterstand van jongens in vergelijking tot meisjes; noch in het primair onderwijs, noch in de eerste vier jaar van het voortgezet onderwijs. De geconstateerde sekseverschillen in prestaties zijn namelijk enerzijds vrij beperkt, anderzijds afwisselend in het voordeel van de meisjes (bij taal en lezen) of de jongens (bij rekenen/wiskunde).
- De gevonden sekseverschillen in niet-cognitieve competenties zijn soms wèl vrij aanzienlijk, en suggereren bovendien af en toe wel een ongunstigere onderwijspositie van jongens dan van meisjes. In het basisonderwijs worden jongens beduidend zwakker dan meisjes beoordeeld op werkhouding en sociaal gedrag; in groep 8 meer nog dan in groep 2. Onder zorgleerlingen in het regulier onderwijs en leerlingen van het speciaal onderwijs vertonen veel meer jongens dan meisjes gedrags- en concentratiestoornissen. Van andere geconstateerde sekseverschillen in niet-cognitieve competenties is minder duidelijk aan te geven wat het effect is op de onderwijspositie. Zo beschouwen jongens in het voortgezet onderwijs zichzelf als veel minder mild dan meisjes; zij gaan conflicten dan ook minder uit de weg. Ook zijn jongens naar eigen zeggen emotioneel stabieler en hebben zij meer zelfvertrouwen, ook in hun onderwijsmogelijkheden. Een mogelijk bruikbare interessante bevinding voor de onderwijspraktijk is dat jongens meer gemotiveerd raken door competitie, terwijl meisjes meer sociaal gemotiveerd zijn.
- De schoolloopbanen van jongens zijn in vrijwel alle onderzochte opzichten die mede bepalend zijn voor het uiteindelijke onderwijs(eind)niveau, minder gunstig dan die van meisjes. Om te beginnen neemt een veel groter aandeel van hen deel aan vormen van speciaal onderwijs. Daarnaast blijkt dat jongens in het voortgezet onderwijs vaker dan meisjes doubleren, vaker deelnemen aan de lagere onderwijsniveaus, vaker uitstromen als voortijdig schoolverlater en afstromen naar een lager niveau. Bij al deze aspecten van de vo-schoolloopbaan lopen de sekseverschillen zelden op tot meer dan een paar procent, maar in absolute aantallen gaat het daarmee toch om duizenden leerlingen.
- Het voorafgaande beeld geldt voor jongens en meisjes als totale groep, maar vrijwel steeds ook, en in gelijke mate, voor de afzonderlijk onderscheiden sociaal-etnische groepen. Met andere woorden: de gehanteerde gegevens wijzen niet op enige vorm van interactie tussen sociaal-etnisch milieu en sekse die ertoe zou leiden dat bepaalde groepen jongens in het Nederlandse onderwijs systematisch een grotere achterstand op de meisjes hebben dan andere.
- De bovenbeschreven situatie heeft betrekking op de huidige stand van zaken; er zijn echter weinig aanwijzingen gevonden dat deze sterk verschilt van de situatie van vijf tot tien jaar geleden. Er is dus geen sprake van dat in de laatste jaren in Nederland grote veranderingen zijn opgetreden in de onderwijspositie van jongens in vergelijking tot die van meisjes.
6 Samenvatting en conclusies
6.1 Aanleiding en opzet van deze studie
Deze studie is een update van het onderzoek naar sekseverschillen in onderwijsloopbanen dat het ITS in 2006 heeft uitgevoerd. De reden voor deze update wordt gevormd door berichten dat de onderwijsachterstand van jongens ten opzichte van meisjes de laatste jaren groter zou zijn geworden. Deze achterstand zou met name in het primair onderwijs en de eerste jaren van het voortgezet onderwijs worden opgebouwd. Naar aanleiding van genoemde berichten zijn in de Tweede Kamer vragen gesteld, waarna de staatsecretarissen voor primair onderwijs en voor voortgezet en beroepsonderwijs eind 2009 toegezegd hebben om onderzoek te laten doen naar de onderwijspositie van jongens.
Het onderzoek bestaat uit twee delen. Ten eerste een inventarisatie van de positie van jongens in vergelijking tot die van meisjes in het Nederlandse onderwijs en ook in enkele andere landen. Ten tweede een literatuurstudie naar de oorzaken van een eventuele jongensachterstand en naar mogelijke interventies om deze te bestrijden. Wat de inventarisatie van de onderwijspositie betreft, is onderscheid gemaakt naar cognitieve competenties (o.a. taal, lezen, rekenen/wiskunde), niet-cognitieve competenties (persoonlijkheidskenmerken, engagement en motivatie) en schoolloopbanen (o.a. doubleren, deelname aan speciaal onderwijs en v.o.-niveau, voortijdig schoolverlaten, op- en afstroom, examenresultaten en sector/profielkeuze). De relatieve positie van jongens en meisjes op deze drie gebieden in zowel primair onderwijs als in de eerste vier leerjaren van het secundair onderwijs is in kaart gebracht. Ook ontwikkelingen in deze positie in de afgelopen jaren zijn in de studie betrokken. Daartoe is enerzijds de stand van zaken per 2006 samengevat, zoals die naar voren komt in het vorige ITS-rapport over sekseverschillen, en anderzijds een aanvulling hierop gegeven aan de hand van actuele onderzoeksdata. In deze samenvatting concentreren we ons vooral op deze update.
Waar de beschikbare gegevens het toelieten, hebben we de sekseverschillen in onderwijspositie niet alleen voor de groep leerlingen als geheel in kaart gebracht, maar ook nog binnen onderscheiden sociaal-etnische groepen. Daardoor kon worden nagegaan welke groepen jongens het meeste risico op achterstand lopen en of het probleem zich mogelijkerwijs concentreert op kansarme autochtone jongens, zoals bijvoorbeeld in Engeland wel wordt gesuggereerd.
6.2 Sekseverschillen in cognitieve competenties
Voor het interpreteren van sekseverschillen in cognitieve en niet-cognitieve competenties is in dit hele rapport gebruik gemaakt van dezelfde maat; de zogenaamde effect size (ES). De algemene vuistregel is dat een ES van 0,20 een klein verschil betreft, een ES van 0,50 een middelmatig verschil en een ES van 0,80 een groot verschil.
Nederlandse studies in het basisonderwijs
Uit de actuele data, verzameld in de landelijke cohortonderzoeken van PRIMA en COOL 5-18 , maar ook in PPON en JPO, komt het volgende beeld naar voren. De cognitieve competenties van jongens en meisjes in het Nederlandse basisonderwijs verschillen wel van elkaar, maar deze verschillen zijn over het algemeen hooguit klein te noemen, een enkele keer oplopend naar middelmatig. Bovendien zijn jongens en meisjes beurtelings in het voordeel; de jongens hebben een voorsprong op de meisjes bij de domeinen rekenen/wiskunde, wereldoriëntatie en Engels, de meisjes juist een voorsprong op de jongens bij de domeinen (Nederlandse) taal en lezen. Een indruk hiervan wordt gegeven in Grafiek 6.1, die overigens uitsluitend betrekking heeft op de toetsprestaties en CITO-Eindtoetsscores die in COOL in 2007 zijn verzameld.
Grafiek 6.1 – De effect sizes van de sekseverschillen in cognitieve competenties in het basisonderwijs. Bron: COOL 5-18 2007. Negatieve ES: meisjes>jongens; positieve ES: jongens>meisjes
In de PRIMA- en COOL-bestanden konden ook de sekseverschillen in prestaties binnen verschillende sociaal-etnische categorieën worden berekend. Deze bleken in grote lijnen weinig van elkaar of het algemene beeld af te wijken. Daaruit mag worden geconcludeerd dat er geen specifieke sociaal-etnische groepen in het basisonderwijs zijn waar het sekseverschil in prestaties systematisch groter of kleiner is dan daarbuiten.
Nederlandse studies in het speciaal (basis)onderwijs en onder zorgleerlingen in het basisonderwijs
Uit de beschikbare studies naar de cognitieve competenties van zorgleerlingen in het basisonderwijs en van leerlingen in het speciaal (basis)onderwijs, blijkt dat in deze groepen slechts beperkte sekseverschillen in prestaties voorkomen, die afwisselend in het voordeel van jongens en meisjes zijn.
Nederlandse studies in het voortgezet onderwijs
In de landelijke cohortonderzoeken in het Nederlands voortgezet onderwijs (VOCL en COOL) zijn de prestaties van derdeklassers gemeten. Uit de resultaten blijkt dat de sekseverschillen over het algemeen te typeren zijn als tamelijk of zelfs zeer klein, behalve bij werkwoordspelling waar het een middelmatig verschil betreft. Jongens zijn vooral in het voordeel bij wiskunde, meisjes bij genoemde werkwoordspelling en bij begrijpend lezen. Een overzicht van de resultaten wordt gegeven in Grafiek 6.2, die wederom uitsluitend betrekking heeft op de toetsprestaties die in COOL in 2007 zijn verzameld. De genoemde omvang van de sekseverschillen in prestaties geldt in grote lijnen ook binnen de onderscheiden sociaal-etnische categorieën. Ook in het voortgezet onderwijs is er dus geen specifieke subgroep waar het sekseverschil veel groter of kleiner is dan daarbuiten.
Grafiek 6.2 – De effect sizes van de sekseverschillen in cognitieve competenties in het voortgezet onderwijs. Bron: COOL 5-18 2007. Negatieve ES: meisjes>jongens; positieve ES: jongens>meisjes
Internationaal vergelijkende studies
Uit de resultaten van de internationaal vergelijkende studies PIRLS en TIMSS komen eveneens slechts kleine sekseverschillen naar voren in de prestaties onder basisschoolleerlingen. Deze zijn altijd in het voordeel van de meisjes als het gaat om lezen; bij wiskunde en natuurwetenschappen hebben jongens meestal een lichte voorsprong. In enkele landen is er nauwelijks nog een sekseverschil (Grafiek 6.3).
Grafiek 6.3 – De effect sizes van de sekseverschillen in cognitieve competenties volgens internationaal vergelijkende studies in het basisonderwijs. Bron: PIRLS 2006, TIMSS 2007. Negatieve ES: meisjes>jongens; positieve ES: jongens>meisjes
Tevens zijn in het internationaal vergelijkende PISA-onderzoek leerlingen in het voortgezet onderwijs van meerdere landen onderzocht. De sekseverschillen in hun toetsprestaties blijken bij natuurwetenschappen en wiskunde in alle landen heel klein. Bij lezen zijn ze beduidend groter (ES tussen 0,25 en 0,41), steeds in het voordeel van de meisjes.
6.3 Sekseverschillen in niet-cognitieve competenties
Nederlandse studies in het basisonderwijs
Uit de landelijke cohortonderzoeken van PRIMA en COOL is ook informatie beschikbaar over een reeks van niet-cognitieve kenmerken van basisschoolleerlingen. Deels is deze verzameld bij de leerkrachten, in de hogere groepen ook bij de leerlingen zelf. Uit onze analyses blijkt dat in de niet-cognitieve competenties wat grotere sekseverschillen zichtbaar zijn dan in de cognitieve competenties. Met name op sociaal gedrag en werkhouding scoren de meisjes aanzienlijk gunstiger dan de jongens. Bovendien wordt het sekseverschil in werkhouding beduidend groter tussen groep 2 en groep 8. Wat betreft motivatie blijkt dat jongens sterker gericht zijn op competitie (schaal ‘performance’) dan meisjes, terwijl de meisjes sociaal gemotiveerder zijn. Qua welbevinden en taakoriëntatie scoren de meisjes veelal gunstiger, terwijl de jongens meer zelfvertrouwen hebben. Laatstgenoemde verschillen zijn echter tamelijk klein. Grafiek 6.4 geeft een overzicht van de sekseverschillen voor de niet-cognitieve competenties, zoals gemeten in COOL in 2007.
Grafiek 6.4 – De effect sizes van de sekseverschillen in niet-cognitieve competenties in het basisonderwijs. Bron: COOL 5-18 2007. Negatieve ES: meisjes>jongens; positieve ES: jongens>meisjes
Binnen de onderscheiden sociaal-etnische groepen zijn de sekseverschillen soms wat groter of kleiner dan algemeen; er is daarin echter opnieuw geen duidelijke trend te ontdekken. Het sekseverschil in niet-cognitieve competenties is in bepaalde sociaal-etnische groepen dus niet systematisch veel groter of kleiner dan in andere.
Nederlandse studies in het speciaal onderwijs en onder zorgleerlingen in het reguliere onderwijs
Recent onderzoek in het (voortgezet) speciaal (basis)onderwijs en onder zorgleerlingen in het reguliere onderwijs laat zien dat jongens veel vaker dan meisjes gedragsstoornissen en hyperactiviteit vertonen. Marokkaanse jongens lijken in dit opzicht een extra risico te lopen. Meisjes vertonen vooral vaker internaliserend probleemgedrag en emotionele problemen (o.a. faalangst).
Nederlandse studies in het voortgezet onderwijs
Informatie over niet-cognitieve competenties van leerlingen in het voortgezet onderwijs is recentelijk verzameld in VOCL en COOL. Er blijkt in dit opzicht sprake van soms aanzienlijke sekseverschillen, die gedeeltelijk overeenkomen met de bevindingen in het basisonderwijs. Jongens beschrijven zichzelf als beduidend minder mild en tegelijkertijd emotioneel stabieler dan meisjes, en hebben meer zelfvertrouwen. Qua motivatie blijken jongens zich aanzienlijk meer dan meisjes te laten leiden door competitie (‘performance’), meisjes zijn sociaal gemotiveerder; zie Grafiek 6.5. Binnen de onderscheiden sociaal-etnische categorieën komt een vergelijkbaar beeld naar voren.
Grafiek 6.5 – De effect sizes van de sekseverschillen in niet-cognitieve competenties in het voortgezet onderwijs. Bron: COOL 5-18 2007. Negatieve ES: meisjes>jongens; positieve ES: jongens>meisjes
Internationaal vergelijkende studies
Gegevens over niet-cognitieve competenties zijn in de internationaal vergelijkende studies slechts beperkt voorhanden. Uit TIMSS blijkt dat jongens in de meeste landen – inclusief Nederland - significant meer zelfvertrouwen bij wiskunde hebben dan de meisjes. Het zelfvertrouwen bij natuurwetenschappen verschilt nauwelijks naar sekse. In PISA is vastgesteld dat jongens iets meer waarde hechten aan natuurwetenschappen dan meisjes en ook iets meer zelfvertrouwen en plezier hierin hebben. De verschillen zijn over het algemeen gering, maar in Nederland is het sekseverschil in zelfvertrouwen en plezier groter dan elders.
6.4 Sekseverschillen in schoolloopbanen
Voor het interpreteren van de sekseverschillen in schoolloopbanen is de effect size-maat niet bruikbaar. Het gaat nu immers niet meer om het vergelijken van scores, maar van percentuele verdelingen. De beoordeling van de relevantie van verschillen daarin moet op basis van zichtsvaliditeit gebeuren en zal sterk afhangen van het onderwerp.
Nederlandse studies in het basisonderwijs
Het aandeel jongens en meisjes met een advies voortgezet onderwijs van vmbo-t/havo of hoger verschilt in 2007/08 nauwelijks van elkaar, zo blijkt uit de COOL-data. Een paar jaar eerder, in 2001, kregen wel iets meer meisjes dan jongens dit advies.
Nederlandse studies in het speciaal onderwijs en onder zorgleerlingen in het reguliere onderwijs
Uit alle recente data (PRIMA, CFI/Statline) komt naar voren dat jongens veel meer worden doorverwezen naar het (voortgezet) speciaal onderwijs dan meisjes. Het percentage jongens onder de s.o.-deelnemers varieert van circa 52% (so- en vso-doof; cluster 2) tot wel 85% (so-zmok; cluster 4). Dat is overigens geen nieuwe ontwikkeling, maar er zijn wel enkele s.o.-onderwijssoorten waar het aandeel jongens de laatste jaren nog iets is toegenomen. Het omgekeerde komt echter ook voor.
Nederlandse studies in het voortgezet onderwijs
Met behulp van landelijke gegevens is ten behoeve van deze studie de schoolloopbaan in de eerste vier jaar van het voortgezet onderwijs gevolgd van de hele cohort dat in 2005/06 is gestart. Daaruit blijkt dat in vrijwel alle opzichten de schoolloopbaan van de jongens ongunstiger verloopt dan die van de meisjes, met uitzondering van de examenresultaten van de onvertraagde vmbo-leerlingen (geen verschil tussen jongens en meisjes).
Om te beginnen zijn de jongens wat ouder dan de meisjes bij hun start in het voortgezet onderwijs, hetgeen wijst op een opgelopen vertraging. Vervolgens blijkt dat een lager percentage jongens dan meisjes deelneemt aan de hogere niveaus van voortgezet onderwijs (havo en vwo) en juist een hoger percentage jongens aan de lagere niveaus (praktijkonderwijs, vmbo-bbl). Bovendien ontpoppen iets meer jongens dan meisjes zich tot voortijdig schoolverlater. De situatie van de hele cohort in het vierde verblijfsjaar (2008/09) is weergeven in Grafiek 6.6. Daaruit blijkt bijvoorbeeld dat van de meisjes uit de cohort 46% deelneemt aan havo of vwo en 26% aan vmbo-bbl of -kbl, terwijl deze percentages bij de jongens respectievelijk 41% en 30% zijn.
Grafiek 6.6 – Deelname aan v.o. van cohort 2005/06 in schooljaar 2008/09. Bron: DUO
Tevens blijken meer jongens dan meisjes van cohort 2005/06 een lwoo-indicatie te krijgen en doubleren jongens bij elke overgang vaker dan meisjes. Ook zijn er sekse-verschillen in de doorstroom naar niveau: meer jongens dan meisjes stromen in de loop der tijd af naar een lager niveau, meer meisjes dan jongens juist op naar een hoger niveau. Vooral bij de eerste twee overgangen tussen schooljaren zijn hierin sekseverschillen zichtbaar. Het hele doorstroompatroon van de jongens en meisjes in de vier onderzochte schooljaren is grafisch weergegeven in Grafiek 6.7. Verticale pijlen die een stippellijn overschrijden duiden op een op- of afstroom over de grenzen van avo of vmbo heen (bijv. van havo naar vmbo). Verticale pijlen die binnen de stippellijn blijven, duiden op een op- of afstroom binnen avo of vmbo (bijv. van vwo naar havo).
Grafiek 6.7 – Stromen in het v.o. van cohort 2005/06 in schooljaar 2008/09. Bron: DUO. Blauw= jongens, roze= meisjes. Rondje: voortijdig schoolverlaten
De sekseverschillen in cohort 2005/06 zijn ook aanzienlijk als het gaat om de richtingkeuze (horizontale onderwijspositie). Met name in het vmbo is de sectorkeuze sterk seksebepaald; met name bij Techniek en Zorg en Welzijn. In havo en vwo zijn de sekseverschillen in profielkeuze de laatste jaren kleiner aan het worden (Grafiek 6.8).
Grafiek 6.8 – Sector- en profielkeuze in het vo van cohort 2005/06 in schooljaar 2008/09. Bron: DUO. Blauw= jongens, roze= meisjes
Tot slot stellen we vast dat het hele voorafgaande beeld van de sekseverschillen in v.o.-loopbanen grotendeels in gelijke mate ook van toepassing is binnen de onderscheiden sociaal-etnische categorieën in cohort 2005/06. Uitzonderingen hierop betreffen steeds de meest kansrijke groep: onder westerse leerlingen die niet wonen in een armoedeprobleemcumulatiegebied zijn de sekseverschillen soms wat groter dan daarbuiten.
6.5 Oorzaken en interventies
In dit rapport is tevens verslag gedaan van een internationale literatuurstudie naar de verklaringen voor de achterstand van jongens en naar mogelijke interventies om deze achterstand te bestrijden. Uit het verloop van het debat over de achterstand van jongens geschetst blijkt overigens dat hierover bepaald geen algehele consensus bestaat.
De verklaringen zijn door ons beschreven naar analogie van het bekende nature-nurture (‘aangeboren-aangeleerd’) debat. Recentelijk is er veel literatuur verschenen over de biologische verschillen in hersenfunctie en –ontwikkeling tussen jongens en meisjes, die zouden leiden tot sekseverschillen in het onderwijs. Aanvullend hierop (soms ook in strijd hiermee) is echter ook veel onderzoek verschenen naar de invloed vanuit de omgeving (ouders, leeftijdsgenoten, school en docenten, maatschappelijke context) op het ontstaan van sekseverschillen in het onderwijs.
De interventies die in de literatuur worden aangetroffen om de achterstand van jongens te bestrijden, komen veelal direct voort uit de verklaringen voor deze achterstand die de auteurs zelf als meest relevant beschouwen. In onze beschrijving hebben we drie typen interventies onderscheiden: pedagogisch-didactische maatregelen (bijv. het aanleren van onderwijsstrategieën aan docenten, gericht op de specifieke behoefte van jongens aan meer competitie, practicum en/of beweging), sociaal-culturele maatregelen (bijv. programma’s om het zelfbeeld van jongens te verhogen of hun anti-school-houding te keren) en organisatorische maatregelen (zoals seksegescheiden onderwijs of het aantrekken van meer mannelijke docenten).
Om te voorkomen dat we hier sterk in herhaling vallen, verwijzen we voor meer informatie over het debat, de verklaringen en de interventies inzake de jongensachterstand naar het betreffende hoofdstuk.
6.6 Conclusies
In dit rapport is de onderwijspositie van jongens in vergelijking tot die van meisjes geïnventariseerd, zowel qua cognitieve competenties, niet-cognitieve competenties als schoolloopbanen en zowel in het primair onderwijs als in de eerste jaren van het voortgezet onderwijs in Nederland en enkele andere landen. Op grond hiervan trekken wij de volgende conclusies over het bestaan van een onderwijsachterstand van jongens.
- In termen van cognitieve competenties is in Nederland er geen sprake van een systematische achterstand van jongens in vergelijking tot meisjes; noch in het primair onderwijs, noch in de eerste vier jaar van het voortgezet onderwijs. De geconstateerde sekseverschillen in prestaties zijn namelijk enerzijds vrij beperkt, anderzijds afwisselend in het voordeel van de meisjes (bij taal en lezen) of de jongens (bij rekenen/wiskunde).
- De gevonden sekseverschillen in niet-cognitieve competenties zijn soms wel vrij aanzienlijk, en suggereren bovendien af en toe wel een ongunstigere onderwijspositie van jongens dan van meisjes. In het basisonderwijs worden jongens beduidend zwakker dan meisjes beoordeeld op werkhouding en sociaal gedrag; in groep 8 meer nog dan in groep 2. Onder zorgleerlingen en leerlingen van het speciaal onderwijs vertonen veel meer jongens dan meisjes gedrags- en concentratiestoornissen. Van andere geconstateerde sekseverschillen is minder duidelijk aan te geven wat het effect is op de onderwijspositie. Zo beschouwen jongens in het voortgezet onderwijs zichzelf als veel minder mild dan meisjes; zij gaan conflicten dan ook minder uit de weg. Ook zijn jongens naar eigen zeggen emotioneel stabieler en hebben zij meer zelfvertrouwen, ook in hun onderwijsmogelijkheden. Een mogelijk bruikbare interessante bevinding voor de onderwijspraktijk is dat jongens meer gemotiveerd raken door competitie, terwijl meisjes meer sociaal gemotiveerd zijn.
- De gevonden sekseverschillen in schoolloopbanen zijn moeilijker te interpreteren dan de sekseverschillen in prestaties en niet-cognitieve competenties. We stellen echter vast dat de jongens in vrijwel alle onderzochte opzichten die mede bepalend zijn voor het uiteindelijke onderwijs(eind)niveau, een minder gunstige schoolloopbaan doorlopen dan meisjes. Om te beginnen neemt een veel groter aandeel van hen deel aan vormen van speciaal onderwijs. Daarnaast blijkt dat jongens in het voortgezet onderwijs vaker dan meisjes doubleren, vaker deelnemen aan de lagere onderwijsniveaus, vaker uitstromen als voortijdig schoolverlater en afstromen naar een lager niveau. Bij al deze aspecten van de vo-schoolloopbaan lopen de sekse-verschillen zelden op tot meer dan een paar procent, maar in absolute aantallen gaat het daarmee toch om duizenden leerlingen.
- Het voorafgaande beeld geldt voor jongens en meisjes als totale groep, maar vrijwel steeds ook voor de afzonderlijk onderscheiden sociaal-etnische groepen. Met andere woorden: de gehanteerde gegevens wijzen niet op enige vorm van interactie tussen sociaal-etnisch milieu en sekse die ertoe zou leiden dat bepaalde groepen jongens in het Nederlandse onderwijs systematisch een grotere achterstand op de meisjes hebben dan andere.
- De bovenbeschreven situatie heeft betrekking op de huidige stand van zaken; er zijn echter weinig aanwijzingen gevonden dat deze sterk verschilt van de situatie van vijf tot tien jaar geleden. Er is dus geen sprake van dat in de laatste jaren in Nederland grote veranderingen zijn opgetreden in de onderwijspositie van jongens in vergelijking tot die van meisjes.
Gepost door
Peter Tromp (Fathercare)
op
zondag, februari 13, 2011
0
reacties
Labels: Brandpunt, Jongens, Jongens in het onderwijs, KRO, Onderwijs