Bron: Mr Ir P.J.A. Prinsen
Zie ook:
- Samenvatting
- Overzicht van alle wijzigingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering a.g.v. Wetsontwerp 30.145 (Voortgezet Ouderschap Na Scheiding)
Overzicht van alle wijzigingen a.g.v. Wetsontwerp 30.145 in BW Boek 1: | |
BW Boek 1 | W.o. 30 145 doorhalingen en toevoegingen |
Titel 1. Algemene bepaligen Art. 1-3 … Titel 2. Het recht op de naam Art. 4-9 … Titel 3. Woonplaats Art. 10-15 … Titel 4. Burgerlijke stand | |
Afdeling 1. De ambtenaar van de burgerlijke stand | |
Art. 16 … Artikel 16a 1. De ambtenaar van de burgerlijke stand is belast met het opnemen in de onder hem berustende registers van de burgerlijke stand van akten en de daaraan toe te voegen latere vermeldingen, alsmede al datgene wat de instandhouding van de registers en de zorg voor de toegankelijkheid van de daarin neergelegde gegevens betreft. | |
2. De buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand kan uitsluitend worden belast met de taken omschreven in de artikelen 45, 45a, 63, 64, 65, 67, 77a, 80a, derde lid, en 80g. Art. 16b-16d … | A In artikel 16a, tweede lid, vervalt: 77a, . |
Afdeling 2. De registers van de burgerlijke stand en de bewaring daarvan. | |
Art. 17-17c … Afdeling 3. Akten van de burgerlijke stand en partijen bij deze akten. Art. 18-18c … Afdeling 4. De akten van geboorte en van overlijden Art. 19-19i … | |
Afdeling 5. Latere vermeldingen | |
Artikel 20 1. De ambtenaar van de burgerlijke stand voegt aan de onder hem berustende akten van de burgerlijke stand latere vermeldingen toe van akten van de burgerlijke stand en andere authentieke akten houdende naamskeuze, erkenning, ontkenning van het vaderschap door de moeder, van besluiten houdende wijziging of vaststelling van namen, van bevestigingen van opties mede houdende vaststelling van namen en naturalisatiebesluiten mede houdende wijziging of vaststelling van namen alsmede van besluiten tot intrekking van zulke bevestigingen of besluiten, van de opgave van afwijkende namen die een persoon die meer dan één nationaliteit bezit, voert in overeenstemming met het recht van het land waarvan hij mede de nationaliteit bezit, van akten houdende beëindiging van een geregistreerd partnerschap, van akten van omzetting van een geregistreerd partnerschap of van een huwelijk, alsmede van rechterlijke uitspraken waarvan de dagtekening ten minste drie maanden oud is en die inhouden: | Aa In artikel 20, eerste lid, aanhef, vervallen de woorden “of van een huwelijk”. |
a. een last tot wijziging van de voornamen of van de geslachtsnaam, een last tot wijziging van de vermelding van het geslacht, een adoptie, een herroeping van een adoptie, een vernietiging van een erkenning, een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, een gegrondverklaring van een ontkenning van het vaderschap of, of een vernietiging van zulk een uitspraak; b. de nietigverklaring van een huwelijk of van een geregistreerd partnerschap of de vernietiging van zulk een uitspraak tussen echtelieden of geregistreerde partners wier huwelijksakte onderscheidenlijk akte van een geregistreerd partnerschap, dan wel akte van omzetting van een geregistreerd partnerschap of huwelijk in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand is opgenomen. 2. … | |
Artikel 20a 1. De in artikel 20 bedoelde latere vermeldingen, met uitzondering van de vermeldingen bedoeld in het eerste lid, onder b, alsmede van de vermeldingen houdende beëindiging van een geregistreerd partnerschap en van de vermeldingen van een omzetting van een geregistreerd partnerschap of van een huwelijk, worden toegevoegd aan de geboorteakte van de betrokken persoon. Van een wijziging of vaststelling van de geslachtsnaam wordt tevens een latere vermelding toegevoegd aan de geboorteakten van de kinderen van de betrokken persoon, voor zover de wijziging of vaststelling zich tot hen uitstrekt. 2.-4. … Art. 20b-20g … | Ab In artikel 20a, eerste lid, vervallen de woorden “of van een huwelijk”. |
Afdeling 6-14. Art. 21-29f … | |
Titel 5. Het huwelijk Algemene bepaling. Art. 30 … | |
Afdeling 1. Vereisten tot het aangaan van een huwelijk. Art. 31-42 … | |
Afdeling 2. Formaliteiten die aan de voltrekking van een huwelijk moeten voorafgaan. Art. 43-49a … | |
Afdeling 3. Stuiting van een huwelijk. Art. 50-57 … | |
Afdeling 4. De voltrekking van een huwelijk. Art. 58-68 … | |
Afdeling 5. Nietigverklaring van een huwelijk. Art. 69-77 … | |
Afdeling 5A Omzetting van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap | B Afdeling 5A Omzetting van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap, van titel 5, vervalt. |
Artikel 77a 1. Indien twee personen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand kenbaar maken dat zij het huwelijk dat zij zijn aangegaan omgezet wensen te zien in een geregistreerd partnerschap, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de woonplaats van één der partijen ter zake een akte van omzetting opmaken. Indien de echtgenoten, van wie ten minste één de Nederlandse nationaliteit bezit, buiten Nederland woonplaats hebben en in Nederland hun huwelijk willen omzetten in een geregistreerd partnerschap, geschiedt de omzetting bij de ambtenaar van de burgerlijke stand te 's-Gravenhage. 2. De artikelen 65 en 66 zijn van overeenkomstige toepassing. 3. Een omzetting doet het huwelijk eindigen en het geregistreerd partnerschap aanvangen op het tijdstip dat de akte van omzetting in het register van geregistreerde partnerschappen is opgemaakt. De omzetting brengt geen wijziging in de al dan niet bestaande familierechtelijke betrekkingen met kinderen die voor de omzetting zijn geboren. | |
Afdeling 6. Bewijs van het bestaan van het huwelijk | |
Artikel 78 Het bestaan van een in Nederland gesloten huwelijk kan niet anders worden bewezen dan door de huwelijksakte dan wel door de akte van omzetting, bedoeld in artikel 80g, behoudens in de gevallen bij de volgende artikelen voorzien. Artikel 79 Heeft het huwelijksregister niet bestaan of is het verloren gegaan of ontbreekt daaraan de huwelijksakte, dan wel de akte van omzetting, bedoeld in artikel 80g, dan kan het huwelijk door getuigen of bescheiden worden bewezen, mits er een uiterlijk bezit van de huwelijkse staat aanwezig is. Artikel 80 Wordt in een geding betwist dat een kind, dat uiterlijk bezit van staat heeft, uit een huwelijk is geboren, dan levert het feit dat de ouders openlijk als man en vrouw hebben geleefd, voldoende bewijs op. | |
Titel 5A. Het geregistreerd partnerschap | |
Artikel 80a 1. Een persoon kan tegelijkertijd slechts met één andere persoon van hetzelfde of andere geslacht een geregistreerd partnerschap aangaan. 2. Zij die een geregistreerd partnerschap aangaan, mogen niet tegelijkertijd gehuwd zijn. 3. Registratie van partnerschap geschiedt bij een akte van registratie van partnerschap opgemaakt door een ambtenaar van de burgerlijke stand. 4. Zij die een geregistreerd partnerschap willen aangaan, moeten daarvan onder overlegging van gegevens omtrent hun burgerlijke staat, en indien zij eerder een partnerschap hadden laten registreren of gehuwd zijn geweest, met vermelding van de namen van de vroegere partner dan wel van de namen van de vroegere echtgenoot, aangifte doen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de woonplaats van één der partijen. Wanneer de aanstaande geregistreerde partners, van wie ten minste één de Nederlandse nationaliteit bezit, buiten Nederland woonplaats hebben en in een Nederlandse gemeente een geregistreerd partnerschap met elkaar willen aangaan, geschiedt de aangifte bij de ambtenaar van de burgerlijke stand te 's-Gravenhage. De artikelen 43, tweede tot en met vierde lid, en 46 zijn van overeenkomstige toepassing. 5. Een partnerschapsregistratie kan worden gestuit, indien partijen niet de vereisten in zich verenigen om de registratie aan te gaan, dan wel wanneer het oogmerk van de aanstaande geregistreerde partners, of één hunner, niet is gericht op de vervulling van de door de wet aan de partnerschapsregistratie verbonden plichten, doch op het verkrijgen van toelating tot Nederland. Op een stuiting zijn de artikelen 51, 52, 53, tweede en derde lid, en 54 tot en met 56 van overeenkomstige toepassing. Het openbaar ministerie is verplicht een partnerschapsregistratie te stuiten, indien het met een van de in de artikelen 31, 32, 41 en in het eerste en tweede lid van dit artikel omschreven beletselen bekend is. Indien aan de ambtenaar van de burgerlijke stand een van de in de vorige zin genoemde beletselen bekend is, mag hij niet tot een aangifte of registratie meewerken, ook al zou geen stuiting hebben plaatsgehad. 6. Ter zake van de partnerschapsregistratie zijn de artikelen 31, 32, 35 tot en met 39, 41, 44 tot en met 49, 58, en 62 tot en met 66 van overeenkomstige toepassing. 7. Op de nietigverklaring van een partnerschapsregistratie zijn van overeenkomstige toepassing de artikelen 69 tot en met 73, 74, 75 tot en met 77, eerste lid en tweede lid, onderdelen b en c. 8. Op het bewijs van het bestaan van de partnerschapsregistratie zijn de artikelen 78 en 79 van overeenkomstige toepassing. | |
Artikel 80b Op een geregistreerd partnerschap zijn de titels 6, 7 en 8 van overeenkomstige toepassing. | |
Artikel 80c 1. Het geregistreerd partnerschap eindigt: a. door de dood; b. indien de vermiste, die overeenkomstig de bepalingen van de tweede of derde afdeling van de achttiende titel van dit boek vermoedelijk overleden dan wel overleden is verklaard, nog in leven is op de dag waarop de achtergebleven geregistreerde partner een nieuw geregistreerd partnerschap of huwelijk is aangegaan: door de voltrekking van dit geregistreerd partnerschap of huwelijk; c. met wederzijds goedvinden door inschrijving door de ambtenaar van de burgerlijke stand van een door beide partners en een of meer advocaten of notarissen ondertekende en gedateerde verklaring waaruit blijkt dat en op welk tijdstip de partners omtrent de beëindiging van het geregistreerd partnerschap een overeenkomst hebben gesloten. | |
d. door ontbinding op verzoek van één der partners; e. door omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk. | Ba-2 2. In het eerste lid, onderdeel d, wordt de zinsnede “op verzoek van één der partners” vervangen door: op verzoek van de partners of een van hen. |
2. Tot inschrijving van verklaringen als bedoeld in het eerste lid, onder c, is de ambtenaar van de burgerlijke stand steeds bevoegd indien het geregistreerd partnerschap in Nederland is aangegaan. Indien het partnerschap buiten Nederland is aangegaan, is de ambtenaar van de burgerlijke stand tot inschrijving van verklaringen als bedoeld in het eerste lid, onder c, bevoegd indien voldaan is aan de voorwaarden van artikel 4, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor de bevoegdheid van de rechter in geval van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap. | |
| Ba-1 1. Aan artikel 80c wordt na het tweede lid een lid toegevoegd, luidende: 3. Een geregistreerd partnerschap kan niet met wederzijds goedvinden als bedoeld in het eerste lid, onder c, worden beëindigd indien de partners: a. al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen over een of meer van hun gezamenlijke kinderen; b. ingevolge artikel 253sa of 253t het gezag gezamenlijk uitoefenen over een of meer kinderen. |
Artikel 80d 1. De in artikel 80c, onder c, bedoelde overeenkomst betreft ten minste de verklaring van beide partners dat hun geregistreerd partnerschap duurzaam ontwricht is en dat zij het willen beëindigen. Voorts betreft de overeenkomst, evenwel niet op straffe van nietigheid: a. de uitkering tot levensonderhoud ten behoeve van de geregistreerde partner die niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft, noch zich in redelijkheid kan verwerven; b. wie van de geregistreerde partners huurder van de woonruimte die hen tot hoofdverblijf dient, zal zijn of wie van de geregistreerde partners gedurende een bij de overeenkomst te bepalen termijn het gebruik zal hebben van de woning en de inboedel die een van hen of hen beiden toebehoren dan wel ten gebruike toekomen; c. de verdeling van enige gemeenschap waarin de partners de registratie zijn aangegaan dan wel de verrekening die bij voorwaarden als bedoeld in titel 8 is overeengekomen; d. de verevening of verrekening van pensioenrechten. | |
2. Op een beëindiging van het geregistreerd partnerschap met wederzijds goedvinden zijn de artikelen 155[,157, vierde en zesde lid, 158 ],159, eerste en derde lid, 159a, 160 en 164 van overeenkomstige toepassing. 3. De verklaring, bedoeld in artikel 80c, onder c, wordt slechts ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, indien zij de ambtenaar van de burgerlijke stand uiterlijk drie maanden na het sluiten van de overeenkomst heeft bereikt. | C In het tweede lid van artikel 80d wordt na “de artikelen 155” ingevoegd: ,157, vierde en zesde lid, 158. |
Artikel 80e 1. Op een ontbinding van een geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 80c, onder d, zijn de artikelen 151, 153, 155, 157 tot en met 160, 164 en 165 van overeenkomstige toepassing. 2. De ontbinding komt tot stand door inschrijving van een rechterlijke uitspraak op verzoek van partijen of van één van hen in de registers van de burgerlijke stand. Artikel 163, derde lid, is van overeenkomstige toepassing. | |
Artikel 80f Indien de partijen wier geregistreerd partnerschap is beëindigd, opnieuw een geregistreerd partnerschap met elkaar aangaan dan wel met elkaar in het huwelijk treden, herleven alle gevolgen van het geregistreerd partnerschap van rechtswege alsof er geen beëindiging heeft plaats gehad. Nochtans wordt de geldigheid van rechtshandelingen die tussen de inschrijving van de beëindiging en de nieuwe registratie of het huwelijk zijn verricht, beoordeeld naar het tijdstip van de handeling. Op het maken of wijzigen van de voorwaarden, bedoeld in titel 8 | |
Artikel 80g 1. Indien twee personen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand kenbaar maken dat zij het geregistreerd partnerschap dat zij zijn aangegaan, omgezet wensen te zien in een huwelijk, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de woonplaats van één der partijen ter zake een akte van omzetting opmaken. Indien de geregistreerde partners van wie ten minste één de Nederlandse nationaliteit bezit, buiten Nederland woonplaats hebben en in Nederland hun geregistreerd partnerschap in een huwelijk willen omzetten, geschiedt de omzetting bij de ambtenaar van de burgerlijke stand te 's-Gravenhage. 2. De artikelen 65 en 66 zijn van overeenkomstige toepassing. 3. Een omzetting doet het geregistreerd partnerschap eindigen en het huwelijk aanvangen op het tijdstip dat de akte van omzetting in het register van huwelijken is opgemaakt. De omzetting brengt geen wijziging in de al dan niet bestaande familierechtelijke betrekkingen met kinderen die voor de omzetting zijn geboren. | |
Titel 6. Rechten en verplichtingen van echtgenoten Art. 81-92a … | |
Titel 7. De wettelijke gemeenschap van goederen Art. 93-113 … | |
Titel 8. Huwelijkse voorwaarden Art. 114-148 … | |
Titel 9. Ontbinding van het huwelijk | |
Afdeling 1. Ontbinding van het huwelijk in het algemeen | |
Artikel 149 Het huwelijk eindigt: a. door de dood; b. indien de vermiste, die overeenkomstig de bepalingen van de tweede of derde afdeling van de achttiende titel van dit boek vermoedelijk overleden dan wel overleden is verklaard, nog in leven is op de dag waarop de achtergebleven echtgenoot een nieuw huwelijk of geregistreerd partnerschap is aangegaan: door de voltrekking van dit huwelijk of geregistreerd partnerschap; c. door echtscheiding, overeenkomstig de bepalingen van de tweede afdeling van deze titel; | |
d. door ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, overeenkomstig de bepalingen van de tweede afdeling van de tiende titel van dit boek; | D In artikel 149 wordt aan het slot van onderdeel d de Puntkomma vervangen door een punt |
e. door omzetting van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap. | en vervalt onderdeel e. |
Afdeling 2. Echtscheiding Art. 150-167 … | |
Titel 10. Scheiding van tafel en bed en ontbinding etc. Art. 168-196 … | |
Titel 11. Afstamming | |
Afdeling 1. Algemeen … Art. 197-199 … | |
Afdeling 2. Ontkenning van het door het huwelijk ontstane vaderschap … | |
Afdeling 3. Erkenning … | |
Afdeling 4. Gerechtelijke vaststelling van het vaderschap … | |
Afdeling 5. Inroepen of betwisting van staat … | |
Afdeling 6. De bijzonder curator … Art. 212-226 … | |
Titel12. Adoptie … Art. 227-232 … | |
Titel 13. Minderjarigheid | |
Afdeling 1. Algemene bepalingen … Art. 233-234 … | |
Afdeling 2. Handlichting | |
Artikel 235 1. Handlichting waarbij aan een minderjarige bepaalde bevoegdheden van een meerderjarige worden toegekend, kan wanneer de minderjarige de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt, op zijn verzoek door de kantonrechter worden verleend. | |
2. Zij wordt niet verleend tegen de wil van de ouders voor zover deze het gezag over de minderjarige uitoefenen, met inachtneming nochtans van artikel 253a [eerste lid]. 3.-4. … | E In het tweede lid van artikel 235 wordt “artikel 253a” vervangen door: artikel 253a, eerste lid. |
Artikel 236 1. Een verleende handlichting kan door de rechtbank worden ingetrokken, indien de minderjarige daarvan misbruik maakt of er gegronde vrees bestaat dat hij dit zal doen. | |
2. De intrekking geschiedt op verzoek van een van de ouders van de minderjarige, voor zover deze het gezag over hem uitoefenen en met inachtneming van artikel 253a[, eerste lid], of op verzoek van de voogd. | F In het tweede lid van artikel 236 wordt “artikel 253a” vervangen door: artikel 253a, eerste lid. |
Art. 237 … | |
Afdeling 3. De raad voor de kinderbescherming … Art. 238-243 … | |
Afdeling 4. Registers betreffende het over minderjarigen uitgeoefende gezag … Art. 244 … | |
Titel 14. Het gezag over minderjarige kinderen | |
Afdeling 1. Algemeen | |
Artikel 245 1. Minderjarigen staan onder gezag. 2. Onder gezag wordt verstaan ouderlijk gezag dan wel voogdij. 3. Ouderlijk gezag wordt door de ouders gezamenlijk of door één ouder uitgeoefend. Voogdij wordt door een ander dan een ouder uitgeoefend. 4. Het gezag heeft betrekking op de persoon van de minderjarige, het bewind over zijn vermogen en zijn vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen, zowel in als buiten rechte. 5. Het gezag van de ouder die dit krachtens artikel 253sa of krachtens een rechterlijke beslissing overeenkomstig artikel 253t samen met een ander dan een ouder uitoefent, wordt aangemerkt als ouderlijk gezag dat door ouders gezamenlijk wordt uitgeoefend, tenzij uit een wettelijke bepaling het tegendeel voortvloeit. | |
Artikel 246 Onbevoegd tot het gezag zijn minderjarigen, zij die onder curatele zijn gesteld en zij wier geestvermogens zodanig zijn gestoord, dat zij in de onmogelijkheid verkeren het gezag uit te oefenen, tenzij deze stoornis van tijdelijke aard is. Artikel 246a [Vervallen per 02-11-1995] | |
Artikel 247 1. Het ouderlijk gezag omvat de plicht en het recht van de ouder zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden. 2. Onder verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn van het kind en het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. | |
| G Aan artikel 247 worden drie leden toegevoegd, luidende: 3. Het ouderlijk gezag omvat mede de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen. 4. Een kind over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, behoudt na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed, na het beëindigen van het geregistreerd partnerschap, of na het beëindigen van de samenleving indien een aantekening als bedoeld in artikel 252, eerste lid, is geplaatst, recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders. 5. Ouders kunnen ter uitvoering van het vierde lid in een overeenkomst of ouderschapsplan rekening houden met praktische belemmeringen die ontstaan in verband met de ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed, het beëindigen van het geregistreerd partnerschap, of het beëindigen van de samenleving indien een aantekening als bedoeld in artikel 252, eerste lid, is geplaatst, echter uitsluitend voor zover en zolang de desbetreffende belemmeringen bestaan. |
| Ga Na artikel 247 wordt een artikel ingevoegd, luidende: Artikel 247a Indien een aantekening als bedoeld in artikel 252, eerste lid, is geplaatst en de ouders hun samenleving beëindigen, stellen zij een ouderschapsplan op als bedoeld in artikel 815, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. |
Artikel 248 Het tweede lid van artikel 247 van dit boek is van overeenkomstige toepassing op de voogd en op degene die een minderjarige verzorgt en opvoedt zonder dat hem het gezag over die minderjarige toekomt. | |
Artikel 249 De minderjarige dient rekening te houden met de aan de ouder of voogd in het kader van de uitoefening van het gezag toekomende bevoegdheden, alsmede met de belangen van de overige leden van het gezin waarvan hij deel uitmaakt. | |
Artikel 250 Wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen dan wel van de voogd of de beide voogden in strijd zijn met die van de minderjarige, benoemt de kantonrechter indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen. Afdeling 2. Ouderlijk gezag | H In artikel 250 wordt “benoemt de kantonrechter” vervangen door: benoemt de rechtbank, danwel, indien het een aangelegenheid inzake het vermogen van de minderjarige betreft, de kantonrechter, of, indien de zaak reeds aanhangig is, de desbetreffende rechter,. |
§ 1. Het gezamenlijk gezag van ouders binnen en buiten huwelijk en het gezag van één ouder na scheiding | |
Artikel 251 1. Gedurende hun huwelijk oefenen de ouders het gezag gezamenlijk uit. | |
2. Na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben, dit gezag gezamenlijk uitoefenen, tenzij de rechter op verzoek van de ouders of een van hen in het belang van het kind bepaalt dat het gezag over een kind of de kinderen aan een van hen alleen toekomt. | I Artikel 251 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het tweede lid vervalt de zinsnede “, tenzij de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen in het belang van het kind bepaalt dat het gezag over een kind of de kinderen aan een van hen alleen toekomt”. |
3. De beslissing op grond van het tweede lid wordt gegeven bij de beschikking houdende scheiding van tafel en bed, echtscheiding dan wel ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed of bij latere beschikking. Totdat het gezag van één van beide ouders aanvangt, komt dit toe aan degene die ook tijdens het geding het gezag uitoefende, zulks met dezelfde bevoegdheden en onder dezelfde verplichtingen als deze toen had. 4. Indien een beslissing op grond van het tweede lid niet alle kinderen der echtgenoten betrof, vult de rechtbank haar aan op verzoek van een der ouders, van de raad voor de kinderbescherming of ambtshalve. | 2. Het derde en vierde lid vervallen. |
Artikel 251a De rechter kan, indien hem blijkt dat de minderjarige van twaalf jaar of ouder hierop prijs stelt, ambtshalve een beslissing geven op de voet van artikel 251, tweede lid. Hetzelfde geldt indien de minderjarige de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, maar in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake. | J Artikel 251a komt te luiden: Artikel 251a 1. De rechter kan na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien: a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. 2. De beslissing op grond van het eerste lid wordt gegeven bij de beschikking houdende scheiding van tafel en bed, echtscheiding dan wel ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed of bij latere beschikking. 3. Indien een beslissing op grond van het eerste lid niet alle kinderen der echtgenoten betrof, vult de rechtbank haar aan op verzoek van een van de ouders, van de raad voor de kinderbescherming of ambtshalve. 4. De rechter kan, indien hem blijkt dat de minderjarige van twaalf jaar of ouder hierop prijs stelt, ambtshalve een beslissing geven op de voet van het eerste lid. Hetzelfde geldt indien de minderjarige de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, maar in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake. |
Artikel 252 1. De ouders die niet met elkaar zijn gehuwd noch met elkaar gehuwd zijn geweest en die nimmer het gezag over hun minderjarige kinderen gezamenlijk hebben uitgeoefend, oefenen dit gezamenlijk uit, indien zulks op hun beider verzoek in het in artikel 244 van dit boek bedoelde register is aangetekend. 2. De aantekening wordt door de griffier geweigerd, indien op het tijdstip van het verzoek: a. één of beide ouders onbevoegd is tot het gezag; of b. één van beide ouders is ontheven of ontzet van het gezag en de andere ouder het gezag uitoefent; of c. een voogd met het gezag over het kind is belast; of d. de voorziening in het gezag over het kind is komen te ontbreken; of e. de ouder die het gezag heeft, dit gezamenlijk met een ander dan een ouder uitoefent. 3. Tegen de weigering van de aantekening is alleen beroep mogelijk, indien zij heeft plaatsgevonden op grond van onbevoegdheid van één of beide ouders tot het gezag anders dan vanwege minderjarigheid of ondercuratelestelling. Alsdan kan de kantonrechter worden verzocht de aantekening te gelasten. Hij wijst het verzoek af, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd. | |
Artikel 253 1. Indien gewezen echtgenoten met elkaar hertrouwen dan wel een geregistreerd partnerschap aangegaan en onmiddellijk daaraan voorafgaande één der echtgenoten het gezag over de minderjarige kinderen uitoefende, herleeft van rechtswege het gezamenlijk gezag, tenzij een der echtgenoten onbevoegd is tot dit gezag of daarvan is ontheven of ontzet dan wel het gezag gezamenlijk met een ander dan de ouder uitoefent. 2. De echtgenoot voor wie het gezag niet is herleefd, kan de rechtbank verzoeken hem daarmede te belasten. Dit verzoek wordt slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van de kinderen zouden worden verwaarloosd. 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing, indien door verzoening van de echtgenoten een scheiding van tafel en bed eindigt. 4. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing indien gewezen geregistreerde partners die gezamenlijk gezag uitoefenden over het kind, opnieuw met elkaar een geregistreerd partnerschap aangaan dan wel met elkaar huwen. | |
Artikel 253a Ingeval van gezamenlijke gezagsuitoefening kunnen geschillen tussen de ouders hieromtrent op verzoek van beiden of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. Deze beproeft, alvorens te beslissen, een vergelijk tussen de ouders. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. | K Artikel 253a komt te luiden: Artikel 253a 1. In geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag kunnen geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. 2. De rechtbank kan eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten: a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede en uitsluitend indien het belang van het kind dit vereist, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben; b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft; c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd; d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 377c, eerste en tweede lid, wordt verschaft. 3. Indien op de ouders de verplichting van artikel 247a rust en zij daaraan niet hebben voldaan, houdt de rechter de beslissing op een in het tweede lid bedoeld verzoek ambtshalve aan, totdat aan die verplichting is voldaan. Aanhouding blijft achterwege indien het belang van het kind dit vergt. 4. De artikelen 377a, vierde lid [lees: derde lid], 377e en 377g zijn van overeenkomstige toepassing. Daar waar in deze bepalingen gesproken wordt over omgang of een omgangsregeling wordt in plaats daarvan gelezen: een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. 5. De rechtbank beproeft alvorens te beslissen op een verzoek als in het eerste of tweede lid bedoeld, een vergelijk tussen de ouders en kan desverzocht en ook ambtshalve, zulks indien geen vergelijk tot stand komt en het belang van het kind zich daartegen niet verzet, een door de wet toegelaten dwangmiddel opleggen, dan wel bepalen dat de beschikking of onderdelen daarvan met toepassing van artikel 812, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kunnen worden gelegd. 6. De rechtbank behandelt het verzoek binnen zes weken. |
§1a. Het gezamenlijk gezag van ouders binnen een geregistreerd partnerschap | |
Artikel 253aa 1. Over een staande een geregistreerd partnerschap geboren kind oefenen de ouders gezamenlijk het gezag uit. | |
2. De bepalingen met betrekking tot het gezamenlijk gezag van ouders zijn hierop van toepassing, met uitzondering van de artikelen 251, tweede, derde en vierde lid, en 251a[, tweede en derde lid]. | L Het tweede lid van artikel 253aa komt te luiden: 2. De bepalingen met betrekking tot het gezamenlijk gezag zijn hierop van toepassing, met uitzondering van de artikelen 251, tweede lid, en 251a, tweede en derde lid. |
§ 2. Het gezag van één ouder anders dan na scheiding | |
Artikel 253b 1. Indien ten aanzien van een kind alleen het moederschap vaststaat of indien de ouders van een kind niet met elkaar gehuwd zijn dan wel gehuwd zijn geweest en zij het gezag niet gezamenlijk uitoefenen, oefent de moeder van rechtswege het gezag over het kind alleen uit, tenzij zij bij haar bevalling onbevoegd tot het gezag was. 2. De in het eerste lid bedoelde moeder die ten tijde van haar bevalling onbevoegd was tot het gezag, verkrijgt dit van rechtswege op het tijdstip waarop zij daartoe bevoegd wordt, tenzij op dat tijdstip een ander met het gezag is belast. 3. Indien op bedoeld tijdstip een ander het gezag heeft, kan de tot het gezag bevoegde ouder de kantonrechter verzoeken hem met het gezag over het kind te belasten. 4. Wanneer de andere ouder het gezag over het kind uitoefent, wordt dit verzoek slechts ingewilligd, indien de kantonrechter dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt. 5. Wanneer een voogd het gezag over het kind uitoefent, wordt het verzoek slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd. | |
Artikel 253c 1. De tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, kan de kantonrechter verzoeken hem met het gezag over het kind te belasten. 2. Wanneer de moeder het gezag over het kind uitoefent, wordt dit verzoek slechts ingewilligd, indien de kantonrechter dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt. 3. Wanneer niet in het gezag is voorzien of wanneer een voogd het gezag uitoefent, wordt het verzoek slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd. | |
Artikel 253d 1. Indien de voorziening in het gezag over een kind als bedoeld in artikel 253b, eerste lid, van dit boek komt te ontbreken, kunnen zowel zijn moeder als zijn vader dan wel beiden voor zover zij tot het gezag bevoegd zijn - de kantonrechter verzoeken met het gezag onderscheidenlijk gezamenlijk gezag te worden belast. Indien de voorziening in het gezag komt te ontbreken ten gevolge van ontheffing of ontzetting van het gezag, wordt het verzoek tot de rechtbank gericht. 2. Het in het eerste lid bedoelde verzoek wordt slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd. 3. Hebben beiden een verzoek ingediend anders dan tot gezamenlijke gezagsuitoefening, dan willigt de rechter het verzoek in van degene wiens gezag over het kind hij het meeste in het belang van het kind oordeelt. 4. Indien, voordat over het verzoek van één ouder is beslist, de andere ouder van rechtswege het gezag over het kind verkrijgt, willigt de rechter het verzoek slechts in, indien hij dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt. | |
Artikel 253e Inwilliging van het verzoek van een der ouders als bedoeld in de artikelen 253b, 253c en 253d van dit boek heeft, indien de ander het gezag tot dusverre uitoefende, tot gevolg dat de laatste het gezag verliest. | |
Artikel 253f Na de dood van een der ouders oefent de overlevende ouder van rechtswege het gezag over de kinderen uit, indien en voor zover hij op het tijdstip van overlijden het gezag uitoefent. | |
Artikel 253g 1. Indien van de ouders diegene overlijdt die het gezag over hun minderjarige kinderen alleen uitoefent, bepaalt de rechter dat de overlevende ouder of een derde met het gezag over deze kinderen wordt belast. 2. De rechter doet dit op verzoek van de raad voor de kinderbescherming, de overlevende ouder of ambtshalve. 3. Het verzoek om de overlevende ouder met het gezag te belasten wordt slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van de kinderen zouden worden verwaarloosd. 4. De bepaling van het voorgaande lid is mede van toepassing indien de overleden ouder een voogd had aangewezen overeenkomstig artikel 292 van dit boek. 5. Tot het geven van de in dit artikel bedoelde beslissingen is de rechtbank bevoegd, indien: a. het betreft het overlijden van de ouder die na de gerechtelijke ontbinding van het huwelijk of na scheiding van tafel en bed het gezag alleen uitoefende of die na de uitoefening van het gezamenlijk gezag als bedoeld in artikel 252, eerste lid, van dit boek alleen met het gezag was belast; b. de overlevende ouder was ontheven of ontzet van het gezag en verzocht wordt deze met het gezag te belasten. In de overige gevallen is de kantonrechter bevoegd. | |
Artikel 253h 1. Indien na het overlijden van één der ouders een voogd is benoemd, kan de rechter deze beslissing te allen tijde in dier voege wijzigen, dat de overlevende ouder mits deze daartoe bevoegd is, alsnog met het gezag wordt belast. 2. Hij gaat hiertoe slechts over op verzoek van de overlevende ouder, en niet dan op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. 3. Wanneer de andere ouder een voogd had aangewezen overeenkomstig artikel 292 van dit boek en deze inmiddels is opgetreden, is dit artikel van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat, mits het verzoek van de overlevende ouder binnen één jaar na het begin van de voogdij wordt gedaan, dit verzoek slechts wordt afgewezen indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van de kinderen zouden worden verwaarloosd. 4. Het vijfde lid van artikel 253g van dit boek is van overeenkomstige toepassing. | |
§ 2a. Gezag na meerderjarigverklaring | |
Artikel 253ha 1. De minderjarige vrouw die als degene die het gezag heeft, haar kind wenst te verzorgen en op te voeden kan, indien zij de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt, de kinderrechter verzoeken haar meerderjarig te verklaren. 2. Het verzoek kan ten behoeve van de vrouw ook worden gedaan door de raad voor de kinderbescherming. Deze behoeft hiertoe haar schriftelijke toestemming. Het verzoek vervalt, indien de vrouw haar toestemming intrekt. 3. Het verzoek kan ook voor de bevalling door of ten behoeve van de vrouw worden gedaan, alsmede indien de vrouw eerst omstreeks het tijdstip van haar bevalling de leeftijd van zestien jaren zal hebben bereikt. In dat geval wordt op het verzoek niet eerder dan na de bevalling of, indien de vrouw op dat tijdstip nog geen zestien jaar is, nadat zij die leeftijd heeft bereikt, beslist. 4. De kinderrechter willigt het verzoek slechts in, indien hij dit in het belang van de moeder en haar kind wenselijk oordeelt. Indien een ander met het gezag is belast, wordt de moeder daarmee belast. 5. De minderjarige vrouw is bekwaam in rechte op te treden en tegen een uitspraak beroep in te stellen. | |
§ 3. Het bewind van de ouders Art. 253i-253m … | |
Afdeling 3. Gemeenschappelijke bepalingen betreffende de gezagsuitoefening door de ouders en de gezagsuitoefening door één van hen | |
Artikel 253n 1. Op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen kan de rechtbank het gezamenlijk gezag, bedoeld in de artikelen 251, tweede lid, 252, eerste lid, 253q, vijfde lid, of 277, eerste lid, beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan in het belang van het kind het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt. | M Artikel 253n wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt “251, tweede lid” vervangen door: 251a, eerste lid. Tevens vervalt in de laatste volzin: in het belang van het kind. |
2. Het vierde lid van artikel 251 van dit boek is van overeenkomstige toepassing. | 2. Het tweede lid komt te luiden: 2. Het eerste en derde lid van artikel 251a zijn van overeenkomstige toepassing. |
Artikel 253o 1. Beslissingen waarbij een ouder alleen met het gezag is belast, gegeven ingevolge het bepaalde in de paragrafen 1, 2 en 2a van deze titel en het bepaalde in artikel 253n van dit boek kunnen op verzoek van de ouders of van een van hen door de rechtbank worden gewijzigd op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Een verzoek om alsnog gezamenlijk met het gezag over hun minderjarige kinderen te worden belast, kan slechts van beide ouders afkomstig zijn. 2. [vervallen.] 3. Een verzoek tot wijziging van een gezagsbeslissing wordt aan de kantonrechter gedaan, indien de te wijzigen beslissing door de kantonrechter is gegeven. | |
Artikel 253p 1. In de gevallen waarin door de rechter het gezag wordt opgedragen aan beide ouders of aan een ouder alleen, neemt dit een aanvang zodra de desbetreffende beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, of, indien zij uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, daags nadat de beschikking is verstrekt of verzonden. 2. Na de gerechtelijke ontbinding van het huwelijk of na scheiding van tafel en bed begint het gezag nochtans niet voordat de beschikking houdende ontbinding van het huwelijk is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand of voordat de beschikking houdende scheiding van tafel en bed is ingeschreven in het huwelijksgoederenregister, aangewezen in artikel 116. 3. Indien een aantekening was gedaan als bedoeld in artikel 252, eerste lid, van dit boek, begint het aan één der ouders opgedragen gezag nochtans niet, dan nadat deze aantekening door de griffier is doorgehaald. Van de doorhaling doet de griffier schriftelijk mededeling aan beide ouders. | |
Artikel 253q 1. Wanneer een van de ouders die gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kinderen uitoefenen, op een der in artikel 246 genoemde gronden daartoe onbevoegd is, oefent de andere ouder alleen het gezag over de kinderen uit. Wanneer de grond van de onbevoegdheid is weggevallen, herleeft van rechtswege het gezamenlijke gezag. 2. Wanneer beide ouders die gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kinderen uitoefenen, daartoe op een der in artikel 246 genoemde gronden onbevoegd zijn, benoemt de kantonrechter een voogd. 3. Wanneer een ouder die alleen het gezag uitoefent, op een der in artikel 246 genoemde gronden daartoe onbevoegd is, belast de kantonrechter de andere ouder met het gezag, tenzij gegronde vrees bestaat dat de belangen van de kinderen zouden worden verwaarloosd. Alsdan benoemt hij een voogd. 4. De in het tweede en derde lid bedoelde beslissingen worden gegeven op verzoek van een ouder, bloed- of aanverwanten van de minderjarige, de raad voor de kinderbescherming of ambtshalve. 5. Wanneer de grond van de onbevoegdheid van de in het derde lid eerstgenoemde ouder is vervallen, wordt hij, op zijn verzoek, wederom met het gezag belast, indien de kantonrechter overtuigd is dat het kind wederom aan de ouder mag worden toevertrouwd. Indien de ouders gezamenlijk met het gezag wensen te worden belast, dient het verzoek daartoe van beiden afkomstig te zijn. | |
Artikel 253r 1. Het bepaalde in artikel 253q van dit boek is van overeenkomstige toepassing, indien: a. één of beide ouders al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert het gezag uit te oefenen; of b. het bestaan of de verblijfplaats van één of beide ouders onbekend is. 2. Het gezag dat aan één of beide ouders toekomt, is geschorst gedurende de tijd waarin een van de in het eerste lid bedoelde omstandigheden zich voordoet. | |
Artikel 253s 1. Indien het kind met instemming van zijn ouders die het gezag over hem uitoefenen, gedurende ten minste een jaar door een of meer anderen als behorende tot het gezin is verzorgd en opgevoed, kunnen de ouders slechts met toestemming van degenen die de verzorging en opvoeding op zich hebben genomen, wijziging in het verblijf van het kind brengen. 2. Voor zover de volgens het vorige lid vereiste toestemmingen niet worden verkregen, kunnen zij op verzoek van de ouders door die van de rechtbank worden vervangen. Dit verzoek wordt slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd. 3. In geval van afwijzing van het verzoek is de beschikking van kracht gedurende een door de rechtbank te bepalen termijn, welke de duur van zes maanden niet te boven mag gaan. Is echter voor het einde van deze termijn een verzoek tot ondertoezichtstelling van het kind, dan wel tot ontheffing of ontzetting van een of beide ouders aanhangig gemaakt, dan blijft de beschikking gelden, totdat op het verzoek bij gewijsde is beslist. Afdeling 3A. Gezamenlijk gezag van een ouder tezamen met een ander dan een ouder | |
Paragraaf 1. Het gezamenlijk gezag van rechtswege van een ouder tezamen met een ander dan een ouder | |
Artikel 253sa 1. Over een staande huwelijk of geregistreerd partnerschap geboren kind oefenen een ouder en zijn echtgenoot of geregistreerde partner die niet de ouder is, gezamenlijk het gezag uit, tenzij het kind tevens in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder. | |
2. De bepalingen met betrekking tot het gezamenlijk gezag van ouders zijn hierop van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 251, tweede, derde en vierde lid, en 251a [tweede en derde lid]. | N Het tweede lid van artikel 253sa komt te luiden: 2. De bepalingen met betrekking tot het gezamenlijk gezag zijn hierop van toepassing, met uitzondering van de artikelen 251, tweede lid, en 251a, tweede en derde lid. |
3. Artikel 5, vierde, vijfde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het kind, over wie de ouder en zijn geregistreerde partner die niet de ouder is, van rechtswege gezamenlijk het gezag zullen uitoefenen of uitoefenen, met dien verstande dat, indien de ouder en zijn partner niet uiterlijk ter gelegenheid van de aangifte van de geboorte naamskeuze hebben gedaan, de ambtenaar van de burgerlijke stand als geslachtsnaam van het kind de geslachtsnaam van de moeder in de geboorteakte opneemt. | |
§ 2. Het gezamenlijk gezag van een ouder tezamen met een ander dan een ouder krachtens rechterlijke beslissing | |
Artikel 253t 1. Indien het gezag over een kind bij één ouder berust, kan de rechtbank op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind belasten. 2. In het geval dat het kind tevens in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder wordt het verzoek slechts toegewezen, indien: a. de ouder en de ander op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor het kind hebben gehad; en b. de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag belast is geweest. 3. Het verzoek wordt afgewezen indien, mede in het licht van de belangen van een andere ouder, gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd. 4. Het gezamenlijk gezag, bedoeld in het eerste lid, kan niet worden toegekend in de gevallen, bedoeld in artikel 253q, eerste lid, en artikel 253r . Het staat niet open voor rechtspersonen. 5. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan vergezeld gaan van een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van het kind in de geslachtsnaam van de met het gezag belaste ouder of de ander. Een zodanig verzoek wordt afgewezen, indien a. het kind van twaalf jaar of ouder ter gelegenheid van zijn verhoor niet heeft ingestemd met het verzoek; b. het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt afgewezen; of c. het belang van het kind zich tegen toewijzing verzet. | |
Artikel 253u Het gezamenlijk gezag begint op de dag waarop de beslissing die de benoeming inhoudt, in kracht van gewijsde is gegaan, of, indien zij uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, daags nadat de beschikking is verstrekt of verzonden. | |
Artikel 253v 1. Op de gezamenlijke gezagsuitoefening door de ouder en de ander zijn de artikelen 246, 247, 249, 250, 253a, 253j tot en met 253m, 253q, eerste lid, alsmede 253r van overeenkomstige toepassing. 2. Artikel 253i is van overeenkomstige toepassing, tenzij de met het gezag belaste ouder het bewind niet voert ingevolge artikel 253i, vierde lid, onder a of c. 3. Artikel 253n is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de rechtbank een beslissing tot beëindiging van het gezamenlijk gezag, bedoeld in artikel 253t , niet geeft dan nadat zij de niet met het gezag belaste ouder dan wel beide ouders tezamen in de gelegenheid heeft gesteld te verzoeken in het belang van het kind onderscheidenlijk hem met het gezag over het kind te belasten of hen gezamenlijk daarmee te belasten. 4. Indien de rechtbank na beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouder en de ander, deze ander met de voogdij heeft belast, kan zij te allen tijde wegens wijziging van omstandigheden een ouder op diens verzoek in het belang van het kind met het gezag belasten dan wel de ouders die gezamenlijk het gezag hebben uitgeoefend, op hun beider verzoek in het belang van het kind gezamenlijk met het gezag belasten. 5. Artikel 253q, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de kantonrechter geen voogd benoemt dan nadat hij de niet met het gezag belaste ouder in de gelegenheid heeft gesteld te verzoeken in het belang van het kind hem met het gezag over het kind te belasten. Het verzoek, bedoeld in artikel 253q, tweede lid, kan tevens door de ander dan de ouder worden gedaan. 6. De afdelingen 4 en van deze titel zijn van overeenkomstige toepassing op het gezamenlijk gezag van de ouder en de ander, met dien verstande dat in geval van ontheffing of ontzetting van de ouder die gezamenlijk met de ander het gezag uitoefent, de ander niet alleen met het gezag wordt belast dan nadat de rechtbank de niet met het gezag belaste ouder in de gelegenheid heeft gesteld te verzoeken hem met het gezag over het kind te belasten. | |
Paragraaf 3. Gemeenschappelijke bepalingen inzake het gezamenlijk gezag van een ouder tezamen met een ander dan een ouder | |
Artikel 253w De ander die met de ouder gezamenlijk het gezag uitoefent, is verplicht tot het verstrekken van levensonderhoud jegens het kind dat onder zijn gezag staat. Indien het gezamenlijk gezag door de meerderjarigheid van het kind is geëindigd, duurt de onderhoudsplicht voort totdat het kind de leeftijd van eenentwintig jaren heeft bereikt. Nadat een rechterlijke beslissing tot beëindiging van het gezamenlijk gezag in kracht van gewijsde is gegaan of na het overlijden van de ouder met wie tot het tijdstip van overlijden het gezag gezamenlijk werd uitgeoefend, blijft deze onderhoudsplicht gedurende de termijn dat het gezamenlijk gezag heeft geduurd, bestaan, tenzij de rechter in bijzondere omstandigheden op verzoek van de ouder of de ander een langere termijn bepaalt. Zij eindigt uiterlijk op het tijdstip dat het kind de leeftijd van eenentwintig jaren heeft bereikt. De artikelen 392, derde lid, 395a, eerste lid, 395b, 397, 398, 399, 400, 401, eerste, vierde en vijfde lid, 402, 402a, 403, 404, eerste lid, 406 en 408 zijn van overeenkomstige toepassing. | |
Artikel 253x 1. Na de dood van de ouder die tezamen met de ander het gezag uitoefende, oefent die ander van rechtswege de voogdij over de kinderen uit. 2. De rechtbank kan op verzoek van de overlevende ouder te allen tijde bepalen dat deze, mits daartoe bevoegd, alsnog met het gezag wordt belast. 3. De artikelen 253g en h zijn niet van toepassing. | |
Artikel 253y 1. Het gezamenlijk gezag, bedoeld in de artikelen 253sa en 253t, eindigt op de dag waarop in kracht van gewijsde is gegaan de beschikking waarbij aan de ouders gezamenlijk gezag is toegekend of het gezamenlijk gezag van de ouder en de ander is beëindigd. 2. Is de beschikking, bedoeld in het eerste lid, uitvoerbaar bij voorraad verklaard, dan eindigt het gezamenlijk gezag van de ouder en de ander daags nadat de beschikking is verstrekt of verzonden. | |
Afdeling 4. Ondertoezichtstelling van minderjarigen … Art. 254-265 … | |
Afdeling 5. Ontheffing en ontzetting van het ouderlijk gezag Art. 266-278 | |
Afdeling 6. Voogdij … Art. 279-377 … | |
Titel 15. Omgang en informatie | |
Artikel 377a 1. Het kind en de niet met het gezag belaste ouder hebben recht op omgang met elkaar. 2. De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. 3. De rechter ontzegt het recht op omgang slechts, indien: a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind. 4. Tot kennisneming van de in dit artikel bedoelde verzoeken is de rechtbank bevoegd. Indien evenwel een procedure inzake gezagstoewijzing bij de kantonrechter aanhangig is, kan een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling in verband daarmee aan de kantonrechter worden gedaan. | O Artikel 377a komt te luiden: Artikel 377a 1. Het kind heeft het recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. 2. De rechter stelt op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. 3. De rechter ontzegt het recht op omgang slechts, indien: a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind. |
Artikel 377b 1. De ouder die met het gezag is belast, is gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen - zo nodig door tussenkomst van derden - over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen. 2. Indien het belang van het kind zulks vereist kan de rechter zowel op verzoek van de met het gezag belaste ouder als ambtshalve bepalen dat het eerste lid van dit artikel buiten toepassing blijft. 3. De artikelen 377a, vierde lid, en 377e van dit boek zijn van overeenkomstige toepassing. | |
Artikel 377c 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 377b van dit boek wordt de niet met het gezag belaste ouder desgevraagd door derden die beroepshalve beschikken over informatie inzake belangrijke feiten en omstandigheden die de persoon van het kind of diens verzorging en opvoeding betreffen, daarvan op de hoogte gesteld, tenzij die derde de informatie niet op gelijke wijze zou verschaffen aan degene die met het gezag over het kind is belast dan wel bij wie het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, of het belang van het kind zich tegen het verschaffen van informatie verzet. 2. Indien de informatie is geweigerd, kan de rechter op verzoek van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde ouder bepalen dat de informatie op de door hem aan te geven wijze moet worden verstrekt. De rechter wijst het verzoek in ieder geval af, indien het belang van het kind zich tegen het verschaffen van de informatie verzet. 3. Het vierde lid van artikel 377a van dit boek is van overeenkomstige toepassing. | |
Artikel 377d 1. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid van dit artikel, begint de uitoefening van het recht op omgang zodra de desbetreffende beschikking in kracht van gewijsde is gegaan of, indien zij uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, daags nadat de beschikking is verstrekt of verzonden. 2. De uitoefening van het recht op omgang begint, indien tevens een beschikking inzake het gezag is of wordt gegeven, niet eerder dan op het tijdstip waarop voor de andere ouder of voor de voogd het gezag is begonnen. | |
Artikel 377e 1. De rechtbank kan op verzoek van de ouders of van een van hen [of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind] een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. | P In het eerste lid van artikel 377e wordt na “op verzoek van de ouders of van een van hen” ingevoegd: of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind. |
2. Een verzoek tot wijziging van een beslissing inzake de omgang wordt aan de kantonrechter gedaan, indien de te wijzigen beslissing door de kantonrechter is gegeven. | |
Artikel 377f 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 377a , kan de rechter op verzoek een omgangsregeling vaststellen tussen het kind en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind. De rechter kan het verzoek afwijzen, indien het belang van het kind zich tegen toewijzing verzet of indien het kind, dat twaalf jaar of ouder is, bezwaar maakt. 2. Het bepaalde in de artikelen 377a, vierde lid, 377d en 377e van dit boek is van overeenkomstige toepassing. | Q Artikel 377f vervalt. |
Artikel 377g De rechter kan, indien hem blijkt dat de minderjarige van twaalf jaar of ouder hierop prijs stelt, ambtshalve een beslissing geven op de voet van de artikelen 377a, 377b of 377f, dan wel zodanige beslissing op de voet van artikel 377e van dit boek wijzigen. Hetzelfde geldt indien de minderjarige de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, maar in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake. | R In artikel 377g wordt “de artikelen 377a, 377b of 377f” vervangen door: de artikelen 377a of 377b. |
Artikel 377h 1. Ingeval van gezamenlijke gezagsuitoefening kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de omgang tussen het kind en de ouder bij wie het kind zijn gewone verblijfplaats niet heeft, of inzake het verschaffen van informatie aan dan wel het raadplegen van die ouder als bedoeld in artikel 377b, eerste lid, dan wel inzake het verschaffen van informatie als bedoeld in artikel 377c, eerste en tweede lid, van dit boek. 2. De artikelen 377a, vierde lid, 377e en 377g van dit boek zijn van overeenkomstige toepassing. | S Artikel 377h vervalt. |
… | |
Titel 16. Curatele … Art. 378-391 | |
Titel 17. Levensonderhoud | |
Afdeling 1. Algemene bepalingen | |
… | |
Artikel 400 1. Indien een persoon verplicht is levensonderhoud te verstrekken aan twee of meer personen, en zijn draagkracht onvoldoende is om dit volledig aan allen te verschaffen, hebben zijn echtgenoot, zijn vroegere echtgenoot, zijn geregistreerde partner, zijn vroegere geregistreerde partner, zijn ouders, zijn kinderen en stiefkinderen voorrang boven zijn behuwdkinderen en zijn schoonouders. | T Artikel 400, eerste lid, komt te luiden: 1. Indien een persoon verplicht is levensonderhoud te verstrekken aan twee of meer personen en zijn draagkracht onvoldoende is om dit volledig aan allen te verschaffen, hebben zijn kinderen en stiefkinderen die de leeftijd van een en twintig jaren nog niet hebben bereikt voorrang boven alle andere onderhoudsgerechtigden en hebben zijn echtgenoot, zijn vroegere echtgenoot, zijn geregistreerde partner, zijn vroegere geregistreerde partner, zijn ouders en zijn kinderen en stiefkinderen die de leeftijd van een en twintig jaren hebben bereikt voorrang boven zijn behuwdkinderen en zijn schoonouders. |
2. Overeenkomsten waarbij van het volgens de wet verschuldigde levensonderhoud wordt afgezien, zijn nietig. | |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten