vrijdag, juni 21, 2013

698. Vaders gediscrimineerd - Echtscheiden in België, 1965-2006 (Rob van Altena, 2012)

Vaders gediscrimineerd

Echtscheiden in België, 1965-2006

Rob van Altena (1931) was musicus en leraar Frans; later vertaler en daarbij huisman. Vanaf 1986 is hij publicist - ook in het Rechtskundig Weekblad, Antwerpen - over ongelijkheid m/v in echtscheiding.

Door de auteur Rob van Altena vrij gegeven publieksversie van de eerste twee hoofdstukken.
Hier gepubliceerd met toestemming van de auteur.

© Rob van Altena, 2012
Overname, ook gedeeltelijk, alleen met bronvermelding
Uitgave verzorgd door De Swart, Den Haag

Inhoud
  • Voorwoord
  • Hoofdstuk 1. 1965-2006. Discriminatie van vaders. Wetgeving en rechtsverval.
  • Hoofdstuk 2. Man-vrouw verhouding en feminisme





Aan de nagedachtenis van prof. Guy Vandenberghe († in 1989),
die zonder zijn kinderen niet verder wilde leven,
en de vele vaders zoals hij.


Voorwoord

Dit boek is gedrukt in eigen beheer en in 25 exemplaren. Het is niet bestemd voor algemene verspreiding maar voor juridische en archiverende instellingen en voor enkele belangstellenden en rechtstreeks betrokkenen.
Het gaat over Belgisch familierecht in het laatste derde part van de 20ste eeuw. De jaartallen 1965 en 2006 staan voor twee mijlpalen: de wet op de jeugdbescherming van 8 april 1965 en de wet op gelijkwaardig ouderschap na scheiding (wet-Onkelinx) van 18 juli 2006.
In de ruim veertig jaar daartussen heerste mannendiscriminatie: in feite kon elke gehuwde vrouw haar man op aanvraag uit het gezin laten wegsturen. Verreweg de meeste scheidingen werden dan ook geëist door de vrouw. Daarna behield de vader op papier een recht op omgang met de kinderen, maar dat kon de moeder zonder meer naast zich neerleggen. Zo raakten per jaar tienduizenden mannen alle contact met hun kinderen kwijt. Pas van 1995 tot 2006 zou er in het familierecht stap voor stap meer gelijkheid m/v tot stand komen.
Het juridische en ideologische kader van deze discriminatie is geschetst in de eerste twee hoofdstukken. Een voorbeeld vult de rest van het boek. Dat voorbeeld is autobiografisch, het heeft exact zo plaatsgevonden en op de genoemde tijdstippen. De grondtonen zijn schijnheiligheid, bedrog, discriminatie en poging tot afpersing. Omwille van verificatie zijn persoonsnamen vrijwel niet veranderd.
Toen het boek af was, heb ik het met enige verbijstering herlezen. Was dat mijn leven? Moest mij dat nu allemaal overkomen?
Inderdaad. En andere vaders is het zelfs nog slechter vergaan.
Maar daar hoort men niet veel van want in België werd (wordt?) men al gauw gestraft voor het ‘boosaardig verbreiden van feiten’ (art. 444 Str.W.) waarmee bedoeld wordt: het bekend maken van andermans boosaardige daden. Men kan een ander mens soms het ergste aandoen maar de getroffene mag dat niet bekend maken. Dat geldt als boosaardig. Deze getroffene is daar al eens voor veroordeeld en dat kan hem als recidivist nu dus duur te staan komen.
Echter, hij staat nu wel sterker want hij heeft niets meer te verliezen: deze geschiedenis heeft hem niet alleen zijn kinderen, maar ook alle welstand gekost. Hij heeft niet veel meer over dan het leven zelf.
En ook dat, menselijkerwijs gezien, niet meer al te lang. Dus, geachte rechtspraak: mocht mevrouw opnieuw een eis tot ‘schadevergoeding’ indienen, wilt u zo vriendelijk zijn de behandeling daarvan even lang te rekken als indertijd haar eigen 12 jaar lang gerekte echtscheidingsprocedure - zodat de uitspraak deze schrijver (die nu 81 is) kan bereiken in een andere dan deze valse wereld.

Overbetuwe, oktober 2012


1965-2006. Discriminatie van vaders.
Wetgeving en rechtsverval.

Tot 1965 werd het kind na echtscheiding toevertrouwd aan die ouder die tegen de andere echtscheiding had verkregen, de zogenoemd onschuldige ouder. Meestal degene die had bewezen dat de ander schuldig was aan ernstige misdragingen: huwelijksbedrog, zwaar geweld, grove beledigingen, regelmatige dronkenschap of ernstige (inanciële) verwaarlozing van het gezin.

Hier en daar kan men lezen dat vrouwen tot 1965 en zelfs nog tot in de jaren 1970 gediscrimineerd werden. Als voorbeelden noemt men enkele resten van een veel oudere wetgeving.
Maar die hadden hun discriminerende werking in de praktijk al verloren. Naar de letter was het inderdaad discriminatie dat huwelijksbedrog buitenshuis alleen een echtscheidingsgrond was voor de man, dus wanneer de vrouw het had begaan maar niet wanneer de man het beging. Maar al ver voor 1965 werd zulk mannelijk huwelijksbedrog dan bij de grove beledigingen ingedeeld en was het langs die weg dus toch een echtscheidingsgrond.

En wat de kinderen betreft werden vrouwen voor 1965 niet gediscrimineerd. Bij echtscheiding gingen de kinderen naar de ‘onschuldige’ partij en omdat dat zowel de moeder als de vader kon zijn golden er hier voor hen beiden dus gelijke kansen.
De sociale werkelijkheid van die periode is wel getypeerd met: naar de letter was de man het gezinshoofd maar in werkelijkheid trok de vrouw aan de touwtjes. En zo waren ze allebei tevreden.
Discriminatie, maar dan in het voordeel van moeder, ontstond met de wet op de jeugdbescherming van 8 april 1965 door het invoeren van een geheel nieuw wettelijk begrip: het belang van het kind. Waaruit dat belang bestond is nooit in een wet vastgelegd maar werd voor elke zaak ad hoc overgelaten aan de beoordeling door een procureur, die namens het openbaar ministerie meezetelde bij het kort geding waarmee een echtscheidingseis werd ingeleid en waarbij ‘voorlopig’ werd beschikt bij welke ouder het kind zou wonen.
In de praktijk werd dit belang van het kind vrijwel gelijkgesteld aan wonen bij de moeder. Want in de maatschappij van die tijd kwam het aanzien van de vrouw op. De talenten van de vrouw waren in het verleden onderschat, haar mogelijkheden beperkt. Veel mannen (en vrouwen) vonden dat de man nu jegens de vrouw iets goed te maken had, dat zij zoiets als een positieve discriminatie verdiende. Anderen gingen nog verder: de vrouw was eigenlijk een beter mens: door een sterkere positie van de vrouw zou heel de maatschappij moreel beter worden.
Op een lager vlak speelde de doorbraak van de anti-conceptiepil (1962) sterk mee: de toegenomen seksuele toegankelijkheid van veel vrouwen trok natuurlijk een bepaald soort hulpvaardigheid aan. Ook op dat vlak stond de vrouw zowat symbool voor liefde. Het werd steeds normaler gevonden dat de vrouw recht had op volledig gelijke kansen in het beroepsleven en het openbare leven en daarnaast op die grote ongelijkheid in haar voordeel: voorrang op de kinderen bij scheiding.
Zo werd het standaard dat elke moeder die de kinderen wilde en voor hen beschikbaar was, alvast bij het inleidende kort geding de kinderen kreeg, ook wanneer zij bijvoorbeeld voltijds buitenshuis werkte en de vader meer thuis was dan zij. Ja zelfs wanneer zij onder omstandigheden jarenlang afwezig was geweest en de vader ondertussen voor de kinderen gezorgd had. Daar zijn boeken over geschreven.
Na de beschikking in kort geding leefden de echtgenoten dus alvast ‘feitelijk gescheiden’ zonder nog voor de wet gescheiden te zijn. Door de moeizame echtscheidingsprocedure en de vertragingstactiek van advocatuur kon die feitelijke scheiding jarenlang aanslepen. Hoewel de ouders dan dus nog getrouwd waren, had toch de moeder als enige het gezag over de kinderen (de vader had alleen nog een recht om haar beslissingen voor de rechtbank te betwisten). En wanneer na vele jaren eindelijk ook de wettelijke echtscheiding werd uitgesproken, gold bij wetsartikel 302 BW dat de kinderen bleven bij die ouder aan wie zij voorlopig (dus beter gezegd ‘voorlopig’) al waren toegewezen. Dat was dus vrijwel altijd de moeder, ook wanneer die zelf oorzaak van de huwelijksbreuk bleek.
Vader bleef als opvoeder alleen in beeld in die uitzonderingsgevallen waarin moeder niet beschikbaar was omdat zij bijvoorbeeld de kinderen weigerde of zwaar alcohol- of drugsverslaafd of weggelopen of onvindbaar was.

Hier en daar bestond onder juristen wel wat onbehagen over een rechtsregeling waardoor een juridisch volkomen onschuldige toch met juridische middelen zo benadeeld kon worden. Daarvoor ontstond dan het handige eufemisme: “Dit gaat nu eenmaal niet juridisch maar psychologisch”.

Oorzaak of gevolg, maar in hetzelfde jaar 1965 begon ook de stijging van het aantal echtscheidingen. In dat jaar waren er in België nog 6000 echtscheidingen tegen 72.000 huwelijken. Nog zette de stijging aarzelend is: echtscheiden deed men nog niet zo licht, een huwelijk was toch iets voor het leven. Maar dat zou, mede door de wet van 1965, veranderen. Een ware vloedgolf kwam op gang: in het topjaar 2008 waren er al 35.000 echtscheidingen tegen 40.000 huwelijken. En in tegenstelling tot haar eerdere imago (hoedster van huis en haard) werd juist de vrouw de grote aanvrager van de echtscheidingen: in de jaren 1970 al bij 52% van de echtscheidingszaken, de man bij 22%, de rest door beiden samen (EOT). De reden ligt voor de hand: echtscheiding zal eerder worden aangevraagd door diegene die er de minste pijn bij ondervindt. En de meeste pijn wordt doorgaans geleden om het gemis van de kinderen.
Nog grover was dat ook het bezoekrecht van de vader, pas veel later omgangsrecht genoemd, door justitie ondergeschikt werd gemaakt aan hetzelfde zogenoemde ‘belang van het kind’, ook hier niet veel anders dan de wil van harde moeders. In de weekeinden deden steeds meer omgangsvaders bij politie of rijkswacht aangifte dat zij weer eens bij hun ex-vrouw voor een dichte deur waren gekomen en dat die blijkbaar met de kinderen was weggegaan of gewoon de toegang had geweigerd “omdat de kinderen huiswerk moeten maken” of om wat voor andere reden of verzinsel dan ook. Politie of rijkswacht maakten daarvan dan plichtsgetrouw proces-verbaal op en zonden dat door maar de parketten deden vrijwel nooit iets met die klachten. Dat soort moeders wist dat ook. En als zij het nog niet wisten dan zou hun advocaat het hun wel vertellen.
Snel steeg het aantal vaders dat hun kinderen helemaal nooit meer terugzag. Het zouden er honderdduizenden worden.

De vrouw boven recht en regel? In die geest kwam het in de Westerse wereld tot een ware cultuurbreuk: de seksgolf. Seksilms in kleine zaaltjes zijn zo oud als de ilm zelf maar de eerste seksilm voor massapubliek was Emmanuelle (1974) over een vrouw die zich in weelde laat baden en niet veel anders uitvoert dan gevarieerde seksuele zijsprongen, wat haar steenrijke echtgenoot niet alleen door de vingers ziet maar waar hij zelfs nog verrukt van is. Een verwende en aanbeden seksgodin. De Emmanuelleilms werden door miljoenen genoten. Natuurlijk werkte dat door op de eigen manier van leven. Voor menigeen werd vrije seks zoiets als een nieuw evangelie.
Monogamie stond op losse schroeven en daardoor ook steeds meer het huwelijk. Seksfeestjes, ooit beperkt tot kleine artistieke of extravagante kringen, vonden hun weg naar de doorsnee man en vrouw. Aids (uitbraak ca. 1983) was nog achter de horizon.

Terwijl het getal echtscheidingseisen dus stormachtig groeide, liep hun juridische afwikkeling totaal vast in een hopeloos omslachtige rechtsgang. Dat gold met name voor de mensonwaardige echtscheiding op grond van feiten - die pas vanaf 1992 werd vereenvoudigd en in 2007 gelukkig is afgeschaft.
Mijn excuses, geachte lezer, voor de onmenselijke saaiheid van dat wat nu volgt maar voor de volledigheid wordt hier opgesomd hoe zo’n rechtsgang - bestaande uit achtereenvolgende zittingen, steeds met tussenpozen van maanden, soms van jaren - in de jaren 1970 en ’80 kon verlopen:
Vrouw dient een verzoekschrift in om echtscheiding te mogen vorderen - ter zitting in kort geding wordt dan haar eigenlijke dagvaarding, waarin zij haar redenen opgeeft, voor zes maanden opgeschort maar wel alvast een voorlopige maatregel getroffen dat de man de woning moet verlaten en het gezag over de kinderen verliest - de zes maanden opschorting verstrijken - vrouw dagvaart niet - man moet in kort geding eisen dat hij gedagvaard wordt(!) om haar echtscheidingsgronden te vernemen - dagvaarding wordt nu uitgebracht met opgave van een aantal feiten en een conclusie tot horen van getuigen - conclusie in verweer door de man - wederconclusie door de vrouw – wederconclusie door de man - conclusie van de vrouw wordt door de rechtbank teruggewezen wegens onduidelijkheid - volgt verbeterde conclusie - rechtbank verwerpt in tussenvonnis sommige van de genoemde feiten al op voorhand (als zijnde te onbelangrijk of te vaag) en geeft toelating tot bewijslevering voor de andere feiten - vrouw levert geen bewijzen - man dient conclusie in tot afwijzen van heel de echtscheidingseis - eisende partij heeft daarop gewacht om nu beroep in te stellen tegen het bij voorbaat verwerpen van de genoemde (onbelangrijke) feiten - het hele dossier gaat nu naar het hof van beroep - al het voorgaande herhaalt zich: vrouw draalt bij elke volgende stap, wist trouwens ook bij voorbaat dat haar beroep na jaren van steeds vertraagde conclusies en wederconclusies zou worden verworpen m.a.w. dat de betreffende (onbelangrijke) feiten verworpen blijven - daarna gaat het dossier weer terug naar de eerste rechtbank voor het getuigenverhoor over de wel belangrijke feiten. Dat vindt uiteindelijk plaats een jaar of acht of tien na het inleidend verzoekschrift - de uitspraak volgt nog later waarna men daartegen ook weer in hoger beroep kan. Zo’n echtscheidingseis kan een jaar of twaalf duren en ook nog worden verworpen waarna de man dan op zijn beurt echtscheiding kan gaan eisen op grond van de verworpen echtscheidingseis door zijn vrouw. Dat gaat dan opnieuw (zie boven)…
Voor alle bovengenoemde stappen gold ook nog dat de zittingsdagen niet van rechtswege werden vastgesteld maar door steeds de partij die ‘aan zet’ was moest worden aangevraagd. En als die partij dacht dat zij meer belang had bij het rekken van de rechtsgang dan bij een einduitspraak dan vroeg zij geen zittingsdatum aan en moest de andere partij steeds weer bij de rechter een verzoekschrift indienen om die vertragende partij daartoe te dwingen waarna de rechter een beschikking afgaf die de vertragende partij bijvoorbeeld nog een week of zes de tijd gaf om die zittingsdatum alsnog aan te vragen, enz.
De wetgever had deze mogelijkheden om een eigen civiele eis te saboteren wel voorzien en zo was (is?) er wel een wetsartikel tegen het voeren van een ‘tergend en roekeloos geding’. Maar de rechters pasten dat gewoon niet toe.

Met verantwoorde rechtsbedeling had dit alles weinig meer te maken. Maar de uitvoerders van het recht leken er niet koud of heet van te worden en ook de wetgever van de jaren 1970 en 80 stond erbij en keek ernaar. De sterkste politieke partij van het land onder eerste ministers als Paul Vandenboeynants en Wilfried Martens wilde deze onmogelijke rechtsgang niet vereenvoudigen ‘om het echtscheiden niet te bevorderen’. In werkelijkheid was een feitelijke (echt)scheiding nog nooit zo bevorderd geweest als door de nu gangbare automatische dicriminatie van de man, lang voordat de echtscheidingsprocedure zelfs maar begon.


Zoiets vroeg om misbruik. Na enige tijd waren bijna de helft van alle civiele processen echtscheidingsprocessen. De gerechtelijke achterstand groeide aan als een lawine. Dat trok al gauw ook zulke zaken aan waarin het niet meer om de uitspraak ging maar om de voorlopige maatregel en de lange procesduur zelf. Men opende een proces op losse gronden of zelfs lukrake aantijgingen (het ‘tergend en roekeloos geding’) om de meteen weggestuurde man jarenlang in een papieren huwelijk klem te zetten en alimentatie af te tappen. Het proces ondertussen sleepte zich in slakkengang voort. Totdat de man soms murw genoeg was voor het mafiose aanbod (ook wel door de samenspannende advocaten) om zijn gehuwde staat dan maar af te kopen. Door een levenslange maandelijkse uitkering aan de eiseres in de vorm van een ‘vrijwillige’ overeenkomst, geheel ongeacht haar eigen inkomen of toekomstige inkomen of de schuldvraag.
Deze rechtsgang schiep veel meer problemen dan hij oploste. Behalve dus voor de pleitbezorgers.
Advocaten werken in het algemeen conlictbevorderend. Vaak is hun eerste raad aan de cliënt om eigen fouten niet toe te geven, de andere partij moet die nu juist zien te bewijzen. Waarheden zijn niet de eerste zorg: een bekwaam pleitbezorger moet juist kunnen rechtpraten wat krom en krompraten wat recht is.
Ter zitting wordt de andere partij standaard afgeschilderd op een toon van diepe minachting. Neem een pleidooi voor een vrouw in echtscheiding: zorgde de man thuis weinig voor de kinderen? Die waant zich zeker een patriarch want hij vindt blijkbaar dat zijn vrouw dat maar moet doen! Of zorgde de man thuis veel voor de kinderen? Die waant zich zeker een patriarch want hij vindt blijkbaar dat zijn vrouw dat niet goed genoeg doet!
Maar stel dat in deze zelfde zaak nu toevallig diezelfde man als eerste bij diezelfde advocaat was binnengestapt, dan was hij diens cliënt geworden en had diezelfde advocaat gepleit dat nu juist deze man een toegewijd en bescheiden gezinsman en vader was, voor de kinderen onmisbaar.
Dat wil zeggen: dat had hij moeten doen naar de regel van zijn beroep. Maar in de tijd van algemeen rechtsverval was zelfs die regel in verval geraakt. De oude grondstelling dat een advocaat altijd werkt ‘in het belang van zijn cliënt’ was in de praktijk bijna verlaten. Advocaten van beide partijen volgden een ongeschreven standaardregel: kinderen bij de moeder. Het werd voor een vader zowat onmogelijk nog een advocaat te vinden die ter zitting pleitte dat in deze zaak de kinderen misschien net zo goed of beter bij hun vader konden wonen. Liever nog beweerde de jurist tegen zijn opdracht in ter zitting dat de vader erin toestemde dat de kinderen bij de moeder kwamen. Feminisme haakte daar dan weer op in: vaders willen zelf de kinderen helemaal niet hebben!
In dramatische ilms verschijnt een advocaat nogal eens als de onvervaarde strijder voor een onschuldige enkeling die door een slecht systeem ten onrechte in het nauw is gedreven maar na zijn vlammend pleidooi toch recht ervaart. Of zulke moedige advocaten ook buiten het beeldscherm bestaan, zou ik niet weten. Maar in het België van die tijd hebben we (de vaderbeweging) ze niet gevonden.
Waar advocaten vooral heel sterk op letten was hun gildebelang - een lange procesduur - eerder dan op het belang van de cliënt in een zo snel mogelijke afwikkeling. Als de cliënt aandrong op activiteit was een standaardantwoord dat het ‘usance’ of ‘confraterneel’ was de wederpartij tijd te gunnen. Die vertragingstaktiek was in het gilde algemeen. Tal van vaders die van advocaat veranderden, hebben dat ondervonden.

Wel trokken advocaten graag alle registers open voor moeders. Heel gewoon waren stemmingmakende en krenkende pleidooien tegen de man, alsof die in zijn leven weinig anders had gedaan dan anderen schofferen. Dat ging dan van ‘onderdrukking’, ‘tiran’, ‘agressie’, ‘geweld’, ‘lastig vallen’, ‘angst’, ‘gevaar’, ‘onrust’, ‘achtervolgen’, ‘stalken’, ‘misbruiken’, ‘ontsnapt’ enz. Als de betrokkene buiten de rechtzaal zelf een ander zo zou betichten, kon hij door een advocaat zo worden aangeklaagd wegens ernstige belediging.

Vaders maakten geen kans in het labyrint van omslachtige procedures, gerechtelijke achterstand, vertragende eiseres en ‘vlottende’ eigen advocaat. Men kwam er nooit meer uit. Ondertussen raakte de echtscheidingsvoortgang steeds verder verstopt. Noem het chaos, noem het een juridisch moeras.

Natuurlijk werd heel het gebeuren ook gedragen door de feministische geest van de tijd. Het feminisme wilde, algemeen gezegd, voor de vrouw een gelijke positie in de maatschappij plus daarnaast de mogelijkheid huisvrouw te zijn en terug te vallen op het kostwinnerschap van de echtgenoot. In die keuze was de vrouw vrij, zij was ook vrij om op elk moment in haar leven van keuze te veranderen. Het spreekt vanzelf dat als zij die grote keuzevrijheid had, de man die dan veel minder kon hebben.
Voorts had de vrouw dan nog bij scheiding een voorrangsrecht op de kinderen. Dat recht was vrijwel absoluut: ook als zij er bij wijze van spreken voor koos om 12 uur per dag aan haar loopbaan te werken dan beperkte dat niet dit voorrangsrecht. Koos zij er omgekeerd voor om voltijds huisvrouw te zijn dan moest de man van zijn kant wel extra hard aanpoken om de gewenste welvaart binnen te halen. Dit zijn extreme voorbeelden maar waar het om gaat is dat de vrouw haar positie kiest en de man zich daarbij wel moet aanpassen. Vrouw mag heel veel en moet bijna niets en voor de man geldt zowat het omgekeerde.
Dat had nogal gevolgen voor de algemene beeldvorming over de man. Alles wat hij kon, kon de vrouw immers ook, of beter. Er was geen evenwicht meer. Altijd voorgetrokken worden werkt ook karakterbedervend. Waarin zou men een man eigenlijk nog waarderen?

Zo kon de vrouw elke positie kiezen, ook bijvoorbeeld een slachtofferpositie. Uit latere onderzoekingen blijkt wel dat veel geweld in huis ook van de vrouw kan uitgaan. Zo wordt verreweg het meeste geweld tegen kinderen begaan door de moeder, statistieken wijzen uit dat er zelfs veel meer kinderen worden vermoord door hun moeder dan door hun vader. Maar in de tijd van de mannendiscriminatie wist het feminisme de wetgever nog zelfs te overtuigen dat huiselijk geweld = man slaat vrouw. En dat moest vóór alles voorkomen worden! Zo ontstond de wet van 14 juli 1976 op de dringende voorlopige maatregelen bij de vrederechter. Die kreeg nu de bevoegdheid om in te grijpen bij ‘ernstige spanningen’ tussen echtgenoten want zulke spanningen konden wel eens tot geweld leiden! De ingreep bestond daaruit dat de echtgenoten verplicht gescheiden moesten wonen, voor een tijdelijke periode. Dat laatste was ook weer een eufemisme want die periode van gescheiden wonen kon onbeperkt herhaald d.w.z. verlengd worden. Dat alles met behoud van het huwelijk want voor echtscheiding is de vrederechter niet bevoegd.
Maar nog voordat deze wonderlijke wet in het Staatsblad was afgedrukt wist iedere rechter en advocaat in het land wat het schijnbaar neutrale ‘gescheiden wonen’ in feite betekende, namelijk dat juist de man bij beschikking zijn gezin zou moeten verlaten. En dat zijn vrouw ook in de ‘tijdelijke’ periode van het gescheiden wonen tevens de volle vrijheid behield om toch een inleidend verzoekschrift tot echtscheiding in te dienen bij de gewone rechtbank. Dus liep heel de nieuwe wet er veelal op uit om de echtscheidingsvoorbereiding te versoepelen: de man was immers (zogenaamd niet voor een echtscheiding) al door de vrederechter het gezin uitgestuurd en bij het daaropvolgende inleidend verzoekschrift tot echtscheiding hoefde de voorzitter van de rechtbank dus helemaal niets meer te beslissen, alleen nog maar - in het belang van continuïteit - een al bestaande toestand te bevestigen. Sommige rechtbanken hadden daarvoor voorgedrukte formulieren.
In klare taal: een eenzijdig wegstuurrecht. Door feminisme is hiervoor nogal propaganda gemaakt. Van 1977 af zijn er de eerste berichten over bewustwordingscursussen en ‘wegwijs’cursussen, aangestuurd door een groep VTO (Vrouwen tegen Onderdrukking) in Antwerpen, later omgenoemd tot VTM (Vrouwen Tegen Mishandeling). In 1982 verscheen uit die kring de brochure ‘Je rechten als alleenstaande vrouw’, een echtscheidingshandleiding voor vrouwen door de Leuvense advocate Liliane Versluijs.
Wel werd ook hier en daar de onrechtvaardigheid van dit alles ingezien. Al in 1978 verscheen het boek 13 Mannen van tafel, waarin de schrijfster Mireille Cottenjé dertien rampscheidingen van mannen verzameld had met als haar conclusie dat ‘de weegschaal van vrouwe Justitia wat al te scheef hing’. Cottenjé liet haar boek uitgegeven in Nederland en dat is wel geen toeval want in Vlaanderen is nooit een boek verschenen van de hand van een van de gediscrimineerde vaders zelf. Dat heeft wel te maken met de draconische juridische straffen in België toegemeten voor het zogenoemd ‘boosaardig verbreiden van feiten’ (lees: het bekendmaken van andermans boosaardig handelen). In alle omringende landen zijn juist veel van dat soort vaderboeken verschenen, in Nederland wel een stuk of twintig. Frank Onnens En toen zaten we met de brokken, uit 1978 is in feministische kringen zelfs gebruikt als handleiding hoe zo’n echtscheiding aan te pakken! Later verschenen er in Nederland ook autobiografische boeken door vaderactivisten als Erik Rijks, Tjerk Bakker, Maarten Legène en Joep Zander en van enkele bekende Nederlanders als Hans Dorrestijn en Gerard Koolschijn (voor een volledige lijst zie achterin dit boek).
In Vlaanderen begonnen vaders in echtscheiding zich tegen eind jaren 1970 aaneen te sluiten. Zo ontstond in Gent de groep BGMK onder Reggy Roty en notaris Xavier Martens, in Antwerpen een groep onder dr. Willy Braekman en Evariste Van Steen. Op schrikkeldag 29 februari 1980 kwam het tot een fusie onder de naam BGMK (Bond van Gescheiden Mannen en hun minderjarige Kinderen). De BGMK bestaat nog steeds, het hoofdbestuur is sinds jaren gevestigd in Hasselt. Later kwamen regionaal ook andere mannengroepen op zoals VGM (Verdediging Gescheiden Mannen) in de Noorderkempen, ADAMS in West-Vlaanderen, SBO (Stop Boycot Omgangsrecht) in Limburg e.a. Bij deze groepen zijn vaak omvangrijke gegevensverzamelingen aanwezig, voorzover niet in de loop van de tijd ondergebracht bij de archieinstelling AMSAB te Gent.
Het gezamenlijke ledental van deze groepen bedroeg echter nooit meer dan een paar duizend, heel weinig op het grote aantal verstoten vaders. Waarom verenigden die vele mannen zich niet om samen gelijke rechten na scheiding te eisen? Het meest wel uit verslagenheid: “Het probleem is bekend maar er wordt niets mee gedaan”. Maar vaak ook omdat zo’n beweging mannen een gevoel geeft dat zij tegen vrouwen moeten strijden. En dat is het laatste wat de meeste mannen willen, de doorsneeman wil nu juist vrouw en kinderen ondersteunen en beschermen, liefst tegen andere mannen.
Ondertussen organiseerde de BGMK zelfs internationale congressen van vadergroeperingen: in 1984 in Brussel en in 1988 in Genève. Naar aanleiding van dat congres in Brussel kwam het tot een verklaring van het Europees parlement over de gelijkheid van beide ouders na echtscheiding. Maar op de wetgeving van de Europese landen had dat in de jaren 1980 nog vrijwel geen doorwerking.
Ook in België niet. Nog steeds wierf de grootste politieke partij er stemmen met de slagzin ‘Omdat mensen belangrijk zijn’. Sommige mensen waren dan wel belangrijker dan andere. Zo gaf de minister van maatschappelijke emancipatie Miet Smet opdracht tot een onderzoek naar huiselijk geweld voorzover gericht tegen vrouwen. Het huiselijk geweld tegen mannen, dat ook omvangrijk is, liet zij bij voorbaat ononderzocht en dus buiten beeld. Wat het voor de rechtspraak gemakkelijk maakte de man te blijven zien als de potentiële bruut tegen wie de vreedzame vrouw zelfs preventief beschermd moet worden. Het aantal mannen dat na scheiding alle contact met de kinderen verloor, nam nog steeds toe.

Omstreeks 1986 stond het land op zijn kop door de zaak ‘Notaris-X’. De vrouw van deze Antwerpse notabel had, met meenemen van hun twee kleine zoontjes, hem verlaten maar de notaris had nog een schamel omgangsrecht, waarop de ex hem ervan beschuldigde op die omgangsdag de zoontjes te verkrachten. Naar de geest van de tijd stortten de bladen Humo en De Morgen zich nog voor de gerechtelijke uitspraak op de beschuldiging alsof daar niet aan getwijfeld kon worden. Advocaat van De Morgen was mr. E.Vandermussele. Gelukkig hield het gerecht dit keer het hoofd koel en liet het een rechercheur, quasi als kennis, een volle omgangsdag met de notaris meelopen en vaststellen dat die zich zelfs geen moment met de zoontjes afzonderde zodat de op de volgende dag opnieuw herhaalde aangifte door zijn ex-vrouw wel vals moest zijn. Voor de publieke bewustwording van de vele valse seksbeschuldigingen was deze zaak van groot belang.
Het duurde tot 1987 voordat het Rechtskundig Weekblad de eerste kritische artikelen opnam over het discriminerend karakter van de voorlopige maatregelen.

Op 4 december 1989 maakte de veelbelovende Guy Vandenberghe (37), hoogleraar in de rechten in Gent en Amsterdam en vader van drie kleine dochtertjes, een einde aan zijn leven door zelfverbranding. Na echtscheiding was hem maar een klein bezoekrecht gegund en nu was hem aangezegd hem ook dat laatste te ontnemen. Een daad van wanhoop. Maar ook: wat een grote moed om nog zo’n signaal te willen geven.
Sommige van zijn collega-professoren waren zo moedig niet, beschouwden zijn wanhoopsdaad als ‘een privé-zaak’.

In 1990 verscheen het boek Echtscheiding als sociaal proces van de Leuvense hoogleraar Koen Matthijs waarin voor het eerst door een wetenschapper werd vastgelegd dat het bij veel echtscheidingseisen helemaal niet om een echtscheiding ging maar om de voorlopige maatregelen en het proces zelf. De schrijver schatte hun aantal op 4500 per jaar.

Er hing omslag in de lucht. Dat werd ook tijd want het aanzien van de rechterlijke macht onder de bevolking was gedaald tot onder nul. Na het einde van het laatste kabinet-Martens in 1991 begon een jarenlang hervormingsprogramma van het echtscheidingsrecht. Achtereenvolgens kwam het tot de wet-Wathelet (1992; de rechtszittingsdagen voortaan van rechtswege vastgesteld), de wet-Ylieff (1994; inleidend verzoekschrift vervallen, ook vervalt bij echtscheiding een nog lopende echtscheidingseis van de andere partij) en de wet-Beaufays (1995; na scheiding juridisch co-ouderschap).
Ook werd steeds breder ingezien dat de twee advocatenprocedure de beste manier is om van een echtscheiding een totale oorlog te maken. Het beginsel van de bemiddeling of mediation kwam op, soms met één advocaat voor beide partijen. Toch werd ook nog lang daarna van rechtswege aan de teksten van de advocatuur geen enkele eis van betrouwbaarheid, zorgvuldigheid of respect gesteld.

De gruwelijke zaak-Dutroux was tekenend voor de manier waarop justitie al jarenlang vastliep: terwijl men het drama zelf niet had opgelost, was men er wel als de kippen bij om iemand (die dan ook nog de probleemoplosser was) buiten spel te zetten voor een onbenullige formaliteit. Begrijpelijke volkswoede bestormde en vernielde enkele gerechtsgebouwen.

Een tijdvak liep ten einde waarin de vrouw bij voorrang recht leek te hebben op de vervulling van haar wensen, een tijd die men wel de dictatuur van de vrouwvriendelijkheid mag noemen.
Tja, hoe gaat zoiets. In tijden van slavernij werd slavernij niet gezien als discriminatie maar als de natuurlijke orde der dingen. Slaven waren nu eenmaal een minder soort mensen. En zo werd later ook de vaderdiscriminatie gezien als een natuurlijke orde: vrouwen waren nu eenmaal even goed in het beroepsleven maar beter met de kinderen.
Dacht men.
Geheel ten onrechte want uit statistieken bleek steeds meer dat nu juist kinderen uit eenoudergezinnen (= praktisch altijd moedergezinnen) op school vaker blijven zitten dan het gemiddelde kind, vaak zelfs afzakken naar een lager schooltype dan dat waarin zij begonnen waren. Het meest geldt dat voor meisjes met een stiefvader. Recent is dat opnieuw vastgesteld bij het grootscheepse onderzoek door prof. Dimitri Mortelmans c.s. en vastgelegd in het boek Scheiding in Vlaanderen (2011).

Maar tijden komen en tijden gaan. Ook in andere landen. In Frankrijk kwam het in 2002 tot de Loi sur la garde alternée. En in 2006 was dat ook in België zover: bij de wet-Onkelinx werd bepaald dat rechters bij echtscheiding voortaan in de eerste plaats de mogelijkheid onderzoeken dat kinderen afwisselend evenveel bij moeder en bij vader wonen (verblijfsco-ouderschap). Als dat volgens de rechter niet kan, moet zij/hij dat motiveren. Wel behield de rechter dus nog het beslissende woord maar de tijd van het ongemotiveerd en automatisch voortrekken van de moeder was voorbij.

Als eerste evaluatie van de nieuwe toestand verscheen in 2010 het rapport-Casman: men had in alle betrokken groepen meningen gepeild over de werking van de nieuwe wet. Vaders en moeders waren in grote trekken tevreden. Voor de kinderen was het omslachtiger geworden maar ook van voordeel dat de ouders niet zoveel oorlog meer voerden. Rechters vonden het ook beter, op een enkele na die bij het oude systeem wilde blijven. Als groep was alleen de advocatuur ontevreden: “voor ons inkomen kunnen wij sommige procedures niet missen”.

Man-vrouw verhouding en feminisme

“Ik heb mijn man al lang bij het oud vuil gezet”
feministe voor Nederlandse tv, 1980

Literatuur kan een litsend licht werpen op de man/vrouw verhoudingen van haar tijd.
De Deen Hans Christiaan Andersen wilde schrijver worden maar had het daarin nog niet ver gebracht toen hij smoorverliefd werd. Zijn nuchtere geliefde eiste dat hij eerst maar eens een gewoon baantje moest aannemen, dan kon zij later nog zien of het wat werd met die schrijverij. En zo zat Andersen elke dag op een kantoorkruk werk te doen dat tegen heel zijn natuur inging. Een vergeefs offer ook nog want na een tijdje liet de geliefde hem vallen voor een ander.
Andersen werkte die pijnlijke ervaring om tot een sprookje maar - en daarin lag zijn geniale inzicht - met rolverwisseling. Het liefdesverdriet van een man bouwde hij om tot het liefdesverdriet van een vrouw. En zo staan nu dagelijks toeristen aan de haven van Kopenhagen bij het beeldje van de kleine zeemeermin mee te leven met dat gevoelige wezentje. Dat het grote offer bracht zelfs haar eigen element te verlaten en op aarde te moeten gaan ‘als over glasscherven’, zo groot was haar liefde voor een aardse man. Die haar dan ook nog met ondank beloonde - hard zoals mannen kunnen zijn.

De sprookjes van de kleine zeemeermin en het eveneens met rolverwisseling bedoelde sprookje van de prinses op de erwt zijn ontstaan omstreeks 1850. In die tijd kwam ook (het eerst in de Verenigde Staten) het feminisme op. Dat was een emancipatiebeweging voor gelijkheid - maar daarmee heeft het feminisme altijd gelijkheid op bepaalde punten bedoeld, nooit gelijkheid in algemene zin. Zo bestaat er tot op de dag van vandaag vrijwel nergens gelijke militaire dienstplicht of vervangende burgerdienstplicht v/m of gelijke inanciële verantwoordelijkheid v/m voor het gezin. En in veel Westerse landen heeft de vader na echtscheiding geen gelijke rechten op de kinderen.

De schrijver August Strindberg, ca. 1900, ver voor de grote uitbarsting van echtscheidingsoorlogen: “Als het ooit zou komen tot oorlog tussen de geslachten dan zullen vrouwen die altijd winnen. Want een man houdt meer van een vrouw dan een vrouw van een man.”

In de Westerse landen was kiesrecht vaak gekoppeld geweest aan militaire dienstplicht en daarom een zaak van mannen. Maar nu werd vanaf 1913 in vele landen van Europa in snel tempo vrouwenkiesrecht ingevoerd, zonder dat daar een vrouwelijke plicht tegenover stond, ook niet bijvoorbeeld een vervangende burgerdienstplicht. Van feministische kant werd dit bezwaar overtroefd met het argument dat vrouwen door hun aard te vreedzaam waren voor militaire dienst. Sterker nog: als ook de wereldleiders maar vrouwen waren, dan zou de wereld er veel vreedzamer uitzien. Maar ja, de vrouw kreeg die kans niet want zij leefde nu eenmaal in een mannenwereld waarin zij onderdrukt werd.

In het scherpzinnige Markens grøde (Nederlandse vertaling: Hoe het groeide) van Knut Hamsun - Nobelpijswinnaar 1920 - werd al belicht hoezeer de stelling van de onderdrukte vrouw zich leent tot het rechtpraten van doortrapt bedrog.
Tijdens en tussen de wereldoorlogen, een onveilige tijd, legde de vrouwenbeweging vooral de nadruk op de plaats van de vrouw in het huisgezin en bij de kinderen: het gezin als rijk der vrouw, als de vervulling van haar vrouwelijke levensbestemmming.
Dat sloeg weer om in zijn tegendeel met de zgn. tweede feministische golf van de jaren 1960, nu ging het opnieuw om gelijkwaardige deelname van de vrouw aan het maatschappelijke en politieke leven. Kenmerkend was dat het strijdperk dit keer werd uitgebreid tot het gezin: “Het persoonlijke is ook politiek!” Echtscheiding als middel tot emancipatie. Eerst de echtgenoot levenslange trouw beloven en hem een aantal jaren later in de beklaagdenbank zetten. De punten van aanklacht hoefde men dan alleen nog te laten invullen door een daarin gespecialiseerde beroepsgroep.

De schrijfster Esther Vilar (1970): “De Westerse wereld is een matriarchaat waarin de meeste mannen denken dat het een patriarchaat is. En zolang zij dat denken zal het matriarchaat blijven bestaan.”

In België was het feminisme nooit al te uitdagend, meer kenmerkend was het cursusboek (1982) van de feministische organisatie Vrouwen Tegen Onderdrukking, dat blijkens het voorwoord bestemd is voor vrouwen “die weg willen uit een situatie van onderdrukking. Hieronder verstaan wij elke situatie die jij als vrouw onaanvaardbaar vindt.” Met vervolgens hoofdstukken als “Je kan je man door de vrederechter laten wegsturen”, je kan verklaringen verzamelen dat hij psychotisch zou zijn, enz.
De tweede feministische golf had een vrouwentype ontwikkeld dat weet dat het wordt voorgetrokken, zich dus weinig van beloften of gemaakte afspraken hoeft aan te trekken, steeds van positie kan switchen en van zichzelf zowat alles mag en niets moet.

Ook in de letteren werd dit nieuwe vrouwentype al gauw beschreven: de titelheldin Myra Breckinridge van Gore Vidal (1969), de Magda Kardoss uit Morris West, The World is Made of Glass (1983) en Ruth, de She-Devil (1983) van de kritische feministe Fay Weldon.

Ondertussen bleven vrouwen in de politiek hameren op het huiselijk geweld door de man tegen de vrouw. Dat is opmerkelijk want nu juist politieke vrouwen kwamen niet zelden in de media door hun eigen geweld, ook nog in volle vergadering.
Zo sloeg Beate Klarsfeld bondskanselier Kiesinger in het gezicht, Bernadette Devlin krabde een Engelse minister, de Nederlandse feministe Anja Meulenbelt sloeg op een partijcongres de echtgenote van een minister nadat die (de minister) zijn verhouding met haar (Meulenbelt) had uitgemaakt, de Nederlandse feministe Hedy d’Ancona sloeg in het Europees parlement een medeafgevaardigde (in de media omschreven als ‘het handtasjesincident’), het Nederlandse tweede kamerlid Mei Li Vos sloeg in het parlementsgebouw een journalist die naar waarheid in de krant had gezet dat zij (Vos) in dat gebouw met een ander kamerlid had staan te scharrelen en fractieleidster Femke Halsema raadde een journaliste aan om minister-president Balkenende “een knietje te geven” als reactie op een volgens haar niet passende opmerking.
Mij is geen voorbeeld bekend van een mannelijke politicus die in een parlementsgebouw tegen een vrouw geweld heeft uitgeoefend of dat heeft aanbevolen.
En zodra er wat vrouwelijke wereldleiders kwamen bleek al gauw dat ook zij de wereld niet van oorlogsgeweld zouden redden. Want daar hadden we Margaret Thatcher met de Falklandsoorlog, Madeleine Albright met de Kosovo-oorlog, Indira Gandhi met de oorlog tegen Pakistan, Megawati Soekarnoputri met de burgeroorlog tegen Atjeh, Sirimavo Bandaranaike met de langdurige oorlog tegen de afscheidingsbeweging der Tamils, enz. Men zou bijna gaan denken dat vrouwelijke wereldleiders geen haar beter zijn dan mannelijke.
En ook de levensgeschiedenissen van vooraanstaande feministen geven de mensheid al geen nieuwe hoop. Van de voorvrouwen van de tweede feministische golf zijn nu door henzelf of anderen de levens beschreven en bijna altijd blijkt hun klaagzang over de man samen te gaan met, zoniet voort te komen uit, eigen onbetrouwbaar en losbandig gedrag.
Een greep:
Simone de Beauvoir (boek: ‘Le deuxième sexe’) wilde geen gezin stichten maar had een halve eeuw lang een open verhouding met Jean-Paul Sartre, die vooral ook daaruit bestond dat zij hun vele eenmalige seksbelevingen meteen met elkaar doorspraken. De Beauvoir, docente, verleidde daartoe veelal haar, deels nog minderjarige, leerlingen.
Germaine Greer (boek: ‘The Female Eunuch’) wilde geen gezin stichten. Trouwde op haar 28 ste met een man die zij na drie weken weer verliet. Naar haar mening is het “eerlijker als hoer door het leven te gaan dan als huisvrouw”. Publiceerde omstreeks haar 60 ste het boek ‘The Beautiful Boy’ dat een pleidooi is voor seks tussen de oudere vrouw en jongens van een jaar of twintig.
Waris Dirie Jones is geboren in Somalië, waar vrouwen worden onderdrukt, maar ontvluchtte daar, 13 jaar oud, “een gearrangeerd huwelijk”. Werd in Engeland beroemd als fotomodel, later als VN-ambassadrice tegen vrouwenbesnijdenis. Kreeg een kind dat zij naar haar zeggen “als sterke vrouw” alleen wilde opvoeden. Bleek drankverslaafd. Heeft de wonderlijke gewoonte plotseling in een grote stad (Londen, Parijs, Berlijn, München, Wenen) een paar nachten en dagen spoorloos te verdwijnen en daarna weer op te duiken in wat verwaarloosde en verwarde toestand met een klaagverhaal dat iedereen haar ‘hoer’ noemt. Zou ter gelegenheid van de internationale vrouwendag 2008 in Brussel een lezing geven over genitale verminking maar was in plaats daarvan ook toen drie etmalen zoek.
Hedy d’Ancona (autobiografie: ’Het persoonlijke is politiek’) was in Nederland o.a. vijf jaar minister van welzijn, volksgezondheid en cultuur. Kreeg tijdens haar huwelijk met mijnheer de Boer een kind van een ander, dat door de echtgenoot grootmoedig werd erkend. Maar zelfs dat redde hem niet want bij de volgende gelegenheid verliet zij hem voor de politicus Ed van Tijn. De kinderen nam zij mee, om hen onder te brengen bij haar moeder want zelf had zij er geen tijd voor.
Anja Meulenbelt (autobiografie: ‘De schaamte voorbij’) trouwde op haar 16 de en woonde met man en zoontje in Duitsland. Vertrok op eigen houtje met kind naar Nederland (als een vader dat doet heet het internationale ontvoering). Het gezin nog kort herenigd in Amsterdam, daarna verstoting van de echtgenoot vanwege geweld (Meulenbelt was later zelf in het openbaar gewelddadig). Besloot de zoon alleen op te voeden maar had weinig tijd voor hem, als tiener had hij zelfs geen eigen kamer, alleen een slaaphoek in de woonkamer van de commune waarin Meulenbelt wilde wonen. Die had wat verhoudingen met getrouwde mannen maar schildert ‘de’ man af als vreemdgaander en als proiteur van twee vrouwen. Had later nog zitting in de Eerste kamer (= senaat). Dit slachtoffer van mannelijk geweld(?) hertrouwde met een Palestijnse bommendeskundige.
Renate Dorrestein, schrijfster: “Gezin en moederschap, ik walgde ervan. Als journaliste bij Opzij (feministische maandblad) gebruikte ik de hardste vergelijkingen: het gezin was een concentratiekamp en getrouwde vrouwen waren moffenhoeren. Maar ‘s nachts had ik een woest liefdeleven, altijd op jacht. Feminisme ging om macht, in dat licht zag ik ook de liefde, in mijn relaties met mannen moest ik zo weinig mogelijk geven.”
Cisca Dresselhuys was hoofdredacteur van hetzelfde blad en gaf elke maand een vooraanstaande Nederlandse man een cijfer of hij wel genoeg tijd aan vrouw en gezin besteedde, de zgn. ‘feministische meetlat’. Zelf hadden Dresselhuys en haar man bewust geen kinderen. “Allemaal gejank en poepbroeken”, zegt haar man.

Maar al omstreeks 1990 begon een kentering ook vanuit het feminisme zelf. Christine Hoff-Sommers (boek: Who Stole Feminism?) vroeg zich af wie er aan de haal was gegaan met het feminisme, dat in haar visie in oorsprong op eerlijke gelijkheid was gericht.
Fay Weldon: “Het feminisme heeft de man onderdrukt”
De Nederlandse hoogleraar Dorien Pessers: “Vaders doen er niet toe, de macht van de moeders is grenzeloos”.

De schrijfster Doris Lessing: “Mannen zijn de nieuwe slachtoffers van de oorlog tussen de geslachten, voortdurend vernederd en beledigd door vrouwen aan wie daarbij geen strobreed in de weg wordt gelegd”.

Niettemin was er naar gelijkheid m/v in echtscheiding nog een weg te gaan. Verhelderend was een experiment, vertoond op een Engelse televisiezender (A Bad Time to be a Man, 1995). Een actrice die voorgaf dat zij van haar man af wilde en de voogdij over het kind krijgen, bezocht vier advocaten. Zij vertelde dat haar man thuis het meeste voor hun kind gezorgd had en dat zijzelf een buitenechtelijke relatie had gehad. Alle advocaten zeiden dat zij de volledige voogdij over het kind zou krijgen als zij dat eiste en dat zij er vooral goed aan zou doen het ‘geweldargument’ aan te voeren, ook al had zij zelf al gezegd dat haar man nooit gewelddadig was geweest. Tegelijkertijd bezocht een acteur vier andere advocaten met hetzelfde verhaal. Hij kreeg te horen dat, ook al had hij het meest voor het kind gezorgd, hij geen schijn van kans maakte het kind te krijgen.

In veel landen met militaire dienstplicht voor mannen bestaat allang een militair dienstrecht voor vrouwen. Goed beschouwd de grofste vorm van ongelijkheid. Maar in Duitsland werd dat dienstrecht nog beperkt door een oude wet dat vrouwen geen frontdienst mochten doen. Sommigen vonden dat achterstelling! En zo werd die wet afgeschaft. Bondskanselier Gerhard Schröder kwam het zelf glunderend op de televisie uitleggen: “Vrouwen moeten niet maar zij moeten mogen. En dat op elk levensgebied.” Veel mannen willen zelf niets liever dan de vrouw voortrekken, om maar bij haar in de smaak te vallen.


Lijst van (auto)biografische boeken door afgedankte vaders

Zeg het de mensen: alles gaat voorbij,
de waarheid alleen blijft
Dostojevski, De gebroeders Karamazov

Alain Teister, Mijn pappie is enkel een foto, 1975
Frank Onnen, En toen zaten we met de brokken, 1978
Erik Rijks, Omgang moet, 1988
Jacques Huinck, Echtscheiding als broodbeleg, 1990
Tjerk Bakker, Omgangsonrecht, 1994
Gerrit C.van Bijsterveld, Ik wil mijn kinderen zien, 1996
Peter v.d.Wiel, De gescheiden man, 1998
Robert J. Blom, Gescheiden!, 1999
Hans Dorrestijn, Finale kwijting, 2000
Rob Reekers, Chantana waar ben je?, 2001
Maarten Legène, Vaders bestaan niet, 2004
Joep Zander, Gemist vaderschap, 2006
Patrick van Rhijn, Weg van Lila, 2007
Idem, Vaderstad, 2009
Victor Barlo, En de kinderen dan…, 2009
Herman Stevens, Vaderland, het land waaruit niemand terugkeert, 2010
André de Geus, Na gebruik weggooien, 2011
Gerard Koolschijn, Geen sterveling weet, 2012

Al deze levensberichten zijn geschreven door Nederlanders. Vlaamse vaders hebben zich er niet aan gewaagd. Dat komt wel doordat in België draconische straffen bestaan op het ‘boosaardig verbreiden van feiten’ (lees: het verbreiden van andermans boosaardige daden).

Van Franstalige Belgen kennen we één autobiografie:
Haci Gursel, Dépaternalisation judiciairement assistée, 2004 (Ontvadering met behulp van het gerecht), uitgegeven in Frankrijk.

222415_Vaders.indd 14 16-10-12 13:23- 1-19

Geen opmerkingen:

Een reactie posten